This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
M4 fiscaliteit IB staking + begin vpb
Slide 1 - Slide
De stakingswinst van een onderneming bestaat uit:
A
Stille en fiscale reserves, goodwill en eventuele desinvesteringsbijtelling.
B
Stille en fiscale reserves en goodwill, te verminderen met de stakingslijfrente.
C
Stille en fiscale reserves, goodwill en eventuele desinvesteringsbijtelling, te verminderen met de stakingslijfrente en de lijfrente voor de oudedagsreserve.
D
Stille en fiscale reserves, goodwill en eventuele desinvesteringsbijtelling, te verminderen met de stakingslijfrente.
Slide 2 - Quiz
Een ondernemer (58 jaar) verkoopt zijn onderneming. Hij heeft nooit eerder een aftrek voor lijfrente geclaimd. De stakingswinst bedraagt € 150.000. Voor welk bedrag mag de ondernemer een lijfrente bedingen als gegeven is dat deze uitkeringen niet direct ingaan?
A
€ 255.495.
B
€ 105.495.
C
€ 150.000
D
€ 127.755.
Slide 3 - Quiz
Een ondernemer is getrouwd in algehele gemeenschap van goederen. In hoeverre is er sprake van het staken van een onderneming als: I hij zelf komt te overlijden? II zijn vrouw komt te overlijden?
A
Er is in het geheel geen sprake van het staken van een onderneming.
B
Als hij overlijdt, wordt de onderneming voor 100% gestaakt, als zijn vrouw overlijdt voor 50%.
C
Als hij overlijdt, wordt de onderneming voor 100% gestaakt. Als zijn vrouw overlijdt, is er geen sprake van het staken van de onderneming.
D
In beide gevallen wordt de onderneming voor 100% gestaakt.
Slide 4 - Quiz
€ 100 ondernemingswinst …
A
is bij een IB-ondernemer belast tegen maximaal 26,9% en bij een aanmerkelijkbelanghouder tegen maximaal 45,76%.
B
is bij een IB-ondernemer belast tegen maximaal 49,5% en bij een aanmerkelijkbelanghouder tegen maximaal 45,76%.
C
is bij een IB-ondernemer belast tegen maximaal 26,9% en bij een aanmerkelijkbelanghouder tegen maximaal 49,5%.
D
is bij een IB-ondernemer belast tegen maximaal 49,5% en bij een aanmerkelijkbelanghouder tegen maximaal 26,9%.
Slide 5 - Quiz
Een fiscaal argument bij de afweging ‘bv of eenmanszaak’ is:
A
De gecumuleerde belastingheffing is bij een bv altijd lager, ongeacht de hoogte van de winst.
B
De gecumuleerde belastingheffing is bij een eenmanszaak altijd lager, ongeacht de hoogte van de winst.
C
De gecumuleerde belastingheffing wordt bij een bv gunstiger naarmate de winst stijgt.
D
De gecumuleerde belastingheffing wordt bij een eenmanszaak gunstiger naarmate de winst stijgt.
Slide 6 - Quiz
Wat is de feitelijke vestigingsplaats van een lichaam?
A
Het land van oprichting.
B
De plaats waar de feitelijke leiding wordt uitgeoefend.
C
De plaats waar de activiteiten worden uitgeoefend.
D
De plaats waar de aandeelhouder woont of is gevestigd.
Slide 7 - Quiz
Wat houdt een informele kapitaalstorting in?
A
Dit is een bewuste bevoordeling van de dochtermaatschappij door de aandeelhouder.
B
Dit is een bewuste bevoordeling van de aandeelhouder door de dochtermaatschappij.
Slide 8 - Quiz
In hoeverre wordt bij het bepalen van de fiscale winst rekening gehouden met giften?
A
Giften komen in aftrek volgens toepassing van art. 16 Wet Vpb.
B
Giften komen nooit in aftrek.
C
Giften komen altijd in aftrek.
D
Giften worden gezien als onttrekkingen.
Slide 9 - Quiz
Wat gebeurt er als de deelnemingsvrijstelling van toepassing is?
A
Dan is de deelneming vrijgesteld van belastingheffing.
B
Dan is de aandeelhouder van de deelneming vrijgesteld van belastingheffing.
C
Dan behoren de winsten en verliezen uit de deelneming niet tot de winst van de aandeelhouder.