Grammatica - woordsoorten

Woordsoorten
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Woordsoorten

Slide 1 - Slide

De
verkoper
Glimlacht
Werkwoord
Lidwoord
Zelfstandig naamwoord

Slide 2 - Drag question

Wat is een zelfstandig naamwoord?
+
-

Slide 3 - Drag question

Welke zijn de bezittelijk voornaamwoorden?
A
mijn
B
uw
C
mij
D
U

Slide 4 - Quiz

rijst
timer
0:10
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Werkwoord

Slide 5 - Quiz

lopen
timer
0:10
A
Werkwoord
B
Lidwoord
C
Zelfstandig naamwoord

Slide 6 - Quiz

een
timer
0:10
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Werkwoord

Slide 7 - Quiz

Aardig
timer
0:15
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 8 - Quiz

Het
timer
0:15
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 9 - Quiz

Tafel
timer
0:10
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 10 - Quiz

Lezen
Lees
Slapen
Slaap
Koken
Kook
Hele werkwoord
Stam

Slide 11 - Drag question

Sleep alle werkwoorden naar 'werkwoorden' alles wat geen werkwoord is sleep je naar 'geen werkwoord'.
timer
0:45
Werkwoorden
Geen werkwoord
huis
goede bedoelingen
verhuizen
heb willen houden
zijn
zijn hond

Slide 12 - Drag question

Maak zoveel mogelijk nieuwe werkwoorden
passen
schuiven
drinken
pakken
nemen
bellen
maken
in
op
aan
af
uit
voor

Slide 13 - Drag question

Metalen
timer
0:10
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Stoffelijk zelfstandig naamwoord

Slide 14 - Quiz

Heerenveen =
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Stoffelijk zelfstandig naamwoord

Slide 15 - Quiz


A
voorzetsel
B
bijvoeglijk naamwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 16 - Quiz

Jumbo
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 17 - Quiz


A
voorzetsel
B
bijwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 18 - Quiz

Betekenissen (figuurlijk en letterlijk)
Zinnen
Ze wonen net op zichzelf, maar kunnen nog maar moeilijk op eigen benen staan. 
Ze liepen elkaar in de winkelstraat tegen het lijf.
Ze kunnen nog niet lopen.
Ze zijn nog niet erg zelfstandig. 
Ze botsten tegen elkaar op.
Ze kwamen elkaar tegen.

Slide 19 - Drag question

Letterlijk
Figuurlijk
Hij is zo sterk als een beer
Lianne tilt zo 100 kilo op!
In Spanje is het zo warm, de mussen vallen van het dak!
Mijn vriendin is de liefst van de hele wereld!
Het is ongeveer 21 graden vandaag. 

Slide 20 - Drag question