Je gebruikt zu als je ergens naartoe gaat. Dat kan de school zijn of de supermarkt, het betekent vooral: in die richting.
- Ich fahre zum Bahnhof.
- Wir fahren zur Arbeit.
Ook gebruik je het als je naar iemand toe gaat.
- Ich gehe zu Sylvia.
- Ich gehe zum Zahnarzt.
- Sie gehen zu ihm.
Je gebruikt ‘nach’ namelijk als je naar steden of landen rijdt (landen zonder een vast lidwoord).
nach Spanien fahren - nach London fahren
- nach Süden fahren