Trappen van vergelijking & werkwoordspelling pv tt
Goedemiddag
1. We starten met stillezen in Alaska (15 min). Denk aan de samenvatting! (31 maart)
2. instructie: Trappen van vergelijking & werkwoordspelling pv tt
3. zelfstandig werken
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1
This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 20 min
Items in this lesson
Goedemiddag
1. We starten met stillezen in Alaska (15 min). Denk aan de samenvatting! (31 maart)
2. instructie: Trappen van vergelijking & werkwoordspelling pv tt
3. zelfstandig werken
Slide 1 - Slide
Filmpje
Trappen van vergelijking
-stellende trap
-vergrotende trap
-overtreffende trap
Slide 2 - Slide
Trappen van vergelijking: veel-
Slide 3 - Open question
Trappen van vergelijking zwaar
Slide 4 - Open question
Trappen van vergelijking: goed
Slide 5 - Open question
Wat zijn de trappen van vergelijking van: groot
Slide 6 - Open question
Als/dan
Als: wanneer iets hetzelfde is of blijft
Dan: wanneer iets anders is of wordt
Slide 7 - Slide
Oefenen
Ik ben even groot ....... mijn zusje.
Mijn broer is groter ....... mijn zusje.
Bedenk zelf een voorbeeld!
Slide 8 - Slide
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Een werkwoord heeft verschillende vormen. Een daarvan is de persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt). Bij de spelling van die persoonsvorm ga je uit van de ik-vorm.
Zo vind je de ik-vorm
De ik-vorm is het woord dat in de tegenwoordige tijd achter ik komt te staan.
kijken → kijk
dromen → droom
blijven → blijf
vinden → vind
zeggen → zeg
kiezen → kies
Slide 9 - Slide
Zo schrijf je de persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt):
ik-vorm
ik werk, werk jij?
ik loop, loop jij?
ik-vorm + t
hij/zij/het/jij werkt
hij/zij/het/jij loopt
Hele werkwoord
wij/jullie/zij werken
wij/zij/jullie lopen
Slide 10 - Slide
Wat is de persoonsvormen (tegenwoordige tijd) van beleven ?
Ik . . .
A
beleefde
B
beleev
C
beleef
D
beleefd
Slide 11 - Quiz
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
A
hij onthoud
B
hij onthoudt
Slide 12 - Quiz
Persoonsvorm tegenwoordige tijd van stress. Hij...
A
stresst
B
strest
Slide 13 - Quiz
Persoonsvorm tegenwoordige tijd: Ik ......(geven) het terug.
A
geef
B
geeft
C
gaf
Slide 14 - Quiz
Persoonsvorm tegenwoordige tijd De vliegtuigen ....... op tijd.
A
land
B
lande
C
landen
D
landden
Slide 15 - Quiz
Wat is de juiste persoonsvorm tegenwoordige tijd?
Zij ______________ (melden)
A
meldt
B
meld
Slide 16 - Quiz
Persoonsvorm tegenwoordige tijd: Hij ......(zwaaien) naar haar.
A
zwaai
B
zwaait
C
zwaaide
D
gezwaaid
Slide 17 - Quiz
Persoonsvorm tegenwoordige tijd Ik (bereiden) het eten voor.
A
bereid
B
bereidt
Slide 18 - Quiz
Wat is de persoonsvormen (tegenwoordige tijd) van puzzelen ?
Ik . . .
A
puzzelde
B
puzzel
C
puzzelt
D
puzzelte
Slide 19 - Quiz
Persoonsvorm tegenwoordige tijd van 'race'. Hij...