Les 4

Thema Boodschappen
Les 4
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with text slides.

Items in this lesson

Thema Boodschappen
Les 4

Slide 1 - Slide

- In het basisboek hebben de cursisten tot 100 leren tellen. Herhaal de getallen bij deze eerste oefening.
- Begin met het herhalen van de tientallen. 10, 20, 30,... 100.
- Doe daarna een reeks van 21 tot 30 ( of een andere rij).
- Herhaal een andere rij als het nodig is.
- Noem daarna willekeurige getallen en laat de cursisten die aanwijzen op hun werkblad. U kunt er ook fiches op laten leggen.

Extra oefenen: Junior Einstein: rekenen-groep-2/getallen

Slide 2 - Slide

- Benoem eerst de biljetten/briefjes. 
- Hier zie je geld. Biljetten/briefjes en munten. Dit is een biljet/briefje van 5 euro.
- Zeg maar na: 5 euro.
- Dit is 10 euro (enzovoort).
- Behandel alle munten en biljetten/briefjes.
- Stel daarna vragen over het geld, bijvoorbeeld:
- Welke kleur heeft het briefje van 20 euro?
- Welke kleur heeft het briefje van 100 euro?
- Welke munt is groot?
- Welke munt is klein?
- Wat is veel geld?
- Wat is weinig geld?

Slide 3 - Slide

- Laat de cursisten het werkblad op blz. 22 voor zich nemen.
- Wijs de biljetten aan en laat de cursisten eht nazeggen.
- Laat de cursisten het juiste bedrag bij elke biljet/briefje schrijven.

Slide 4 - Slide

- Laat de cursisten het werkblad op blz. 23 erbij nemen.

- Laat zelf wat briefjes zien, bijvoorbeeld 2 briefjes van 10 en 1 van 5. 
- Vraag hoeveel dit samen is en oefen hiermee.
- Laat de cursisten het juiste bedrag bij de plaatjes matchen. 
- Laat de cursisten het bedrag uitspreken. 

- Kijk samen na.

Slide 5 - Slide

- Pak een paar muntjes uit je portemonnee als voorbeeld.
- Zeg hoeveel de munt waard is. 
- Oefen samen met de cursisten. 
- Laat de cursisten werkblad 5 op blz. 24 voor zich nemen.
- Oefen samen met het zeggen van de bedragen. 
- Laat de cursisten de juiste waarde opschrijven.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Link

- Pak een paar muntjes uit je portemonnee.
- Zeg hoeveel ze waard zijn.
- Tel de bedragen van 2 munten bij elkaar op.
- Oefen samen met de cursisten.
- Laat de cursisten werkblad 6 op blz. 25 voor zich nemen.
- laat de cursisten de bedragen matchen.

Aandachtspunt: De bedragen onder de 1 euro kunnen lastig uit te spreken of te herkennen zijn door de cursisten.

Slide 8 - Slide

- Schrijf eerst wat bedragen op het bord en vraag de cursisten:
- Is het veel of weinig?
- Doe daarna een voorbeeld met het werkblad. Wijs aan en zeg bijvoorbeeld"
- Mijn fiets kost 2 euro. Is het veel of weinig?
- De bananen kosten 50 euro. Is dit veel of weinig?

- Doe daarna samen het werkblad.

Slide 9 - Slide

1. Lees de eerste zin duidelijk voor.
2. Tel de woorden terwijl je meetelt op je                        vingers. Laat de leerlingen meetellen.
3. Lees de zin nog een keer en laat de                              leerlingen samen met jou de zin herhalen.
4. Laat de leerlingen de zin als klas (zonder jou)           herhalen.
5. Zeg de zin nog een keer in een sneller tempo.
6. Laat de leerlingen de zin nog een keer zeggen.
7. Spreek steeds sneller en kijk hoe snel de                    leerlingen kunnen.
8. Herhaal met de rest van de zinnen.
Zinnen
Hoeveel kost het?
Het kost 2 euro.
Hoeveel kosten de bananen?
De bananen kosten 1 euro.
Dat is niet veel geld.
Hoeveel kost het brood?
Het brood kost 10 euro.
Dat is veel geld.

Slide 10 - Slide

Luister en zeg na.

Slide 11 - Slide

Laat de leerlingen nu online les 4 maken op www.ncbstart.nl.

Slide 12 - Slide