H1 Verstandig kopen 1.2 Wie bepaalt wat je koopt? Deel 1 (Plein M 4e editie)

Welkom bij economie!

Hoofdstuk 1: Verstandig kopen

1.2 Wie bepaalt wat je koopt?
1 / 24
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom bij economie!

Hoofdstuk 1: Verstandig kopen

1.2 Wie bepaalt wat je koopt?

Slide 1 - Slide

overige behoefte
 basisbehoefte

Slide 2 - Drag question

goederen of diensten ruilen tegen goederen of diensten
goederen of diensten ruilen tegen geld
Directe ruil
Indirecte ruil

Slide 3 - Drag question

Wat is een consument?
A
Iemand die goederen maakt
B
Iemand die goederen en diensten koopt
C
Iemand die werkt voor geld
D
Iemand die vrijwilligerswerk doet

Slide 4 - Quiz

Hoe bereken je het gemiddelde?
A
Gemiddelde = aantal : totaal.
B
Gemiddelde = totaal : aantal.
C
Totaal = gemiddelde : aantal.
D
Aantal = Gemiddelde : totaal.

Slide 5 - Quiz

Alles wat je nodig hebt om te kunnen leven, zoals voedsel, kleding, woonruimte en gezondheidszorg.
Het kopen van producten.
Alles wat je kunt vastpakken. Bijvoorbeeld je mobiele telefoon.
Alles wat iemand voor je doet. Bijvoorbeeld de fietsenmaker die je fiets maakt. Of de kapper die je haar knipt.
Alles wat je graag zou willen hebben, maar niet persé nodig is.
Basisbehoeften
Consumeren
Goederen
Diensten
Overige behoeften

Slide 6 - Drag question

Alles wat je nodig hebt om te kunnen leven noemen we?
A
een basisbehoefte
B
een overige behoefte

Slide 7 - Quiz

Dingen die het leven leuker of makkelijker maken zijn?
A
basisbehoeften
B
overige behoeften

Slide 8 - Quiz

Dit plaatje is een voorbeeld van?
A
basisbehoeften
B
overige behoeften

Slide 9 - Quiz

Dit plaatje is een voorbeeld van?
A
basisbehoeften
B
overige behoeften

Slide 10 - Quiz

Directe ruil is?
A
het ruilen van spullen van jezelf tegen spullen van een ander
B
het ruilen tegen geld

Slide 11 - Quiz

Indirecte ruil is?
A
het ruilen van spullen van jezelf tegen spullen van een ander
B
het ruilen tegen geld

Slide 12 - Quiz

Goederen of diensten?

Je betaalt je sportabonnement
A
Goederen
B
Diensten

Slide 13 - Quiz

Goederen of diensten?

Je koopt een nieuw tennisracket
A
Goederen
B
Diensten

Slide 14 - Quiz

Goederen of diensten?

Je laat je band plakken bij de fietsenmaker
A
Goederen
B
Diensten

Slide 15 - Quiz

Goederen of diensten?

Je koopt een nieuwe voorlamp voor op je fiets bij de fietsenmaker.
A
Goederen
B
Diensten

Slide 16 - Quiz

1.2 Wie bepaalt wat je koopt? Deel 1
Lesdoelen:

Aan het einde van de les:


  • kun je uitleggen waarom niet iedereen hetzelfde koopt;
  • kun je benoemen wie invloed hebben op wat je koopt;
  • kun je uitleggen wat het nut is van reclame.

Slide 17 - Slide

Verschillen tussen consumenten
Verschil in behoeften kan te maken hebben met:
  • smaak
  • geslacht
  • leeftijd
  • budget

Wat is je budget?

Budget = Het geld dat je kunt uitgeven.




Slide 18 - Slide

Invloed op jouw koopgedrag
Andere mensen hebben invloed op jouw koopgedrag. Dit kan op 2 manieren:

  • Sociale invloed = De invloed van andere mensen op wat je koopt.

  • Commerciële invloed = De invloed van winkeliers en fabrikanten op wat je koopt.











Slide 19 - Slide

Klanten lokken
Met welk doel maken winkeliers en fabrikanten reclame?

Ze willen je aandacht trekken voor hun producten om zo meer te verkopen en meer te verdienen                       --> voordelen voor de winkelier of fabrikant


Twee voordelen van reclame voor jou:
  • Door reclame leer je nieuwe producten kennen
  • Sommige reclames beloven je korting











Slide 20 - Slide

Zelfstandig aan het werk 
timer
15:00
Opdracht: 
Maak nu zelfstandig opgave 1 t/m 8 op bladzijde 18 t/m 21. Je mag overleggen.
Schrijf de volledige antwoorden in je boek, inclusief formule!
Hulp nodig? In deze volgorde: 
1. Boek
2. Klasgenoot
3. Docent
(de eerste 2 minuten help ik niet)
Je krijgt 15 minuten de tijd
Klaar? Lees de blauwe stukjes nog eens door. 
Na 15 minuten gaan we samen de opgaven bespreken. 
Iedereen moet zijn antwoord kunnen uitleggen.

Slide 21 - Slide

Opdracht 1 t/m 3 blz 18 en 19
  • 1a Bijvoorbeeld: Black Bananas, Jack & Jones
  • 1b Bijvoorbeeld: Dat is zo sinds ik kleedgeld heb, eerder droeg ik andere of geen merken
  • 2a verschil in smaak, geslacht, budget, leeftijd
  • 2b Verschil in budget, jij koopt de trui voor de normale prijs, terwijl je vriend op de uitverkoop wacht
  • 2c Budget. Volwassenen hebben vaak een hoger inkomen dan jongeren, zodat ze duurdere dingen kunnen kopen.
  • 3a familie of vrienden
  • 3b Bijvoorbeeld: Wanneer je kleding of een telefoon gaat kopen

Slide 22 - Slide

Opdracht 4 en 5 blz 19: klassikaal
  • 4a Winkeliers en fabrikanten
  • 4b Via internet: zoekmachines en apps houden je gedrag op internet bij en passen de advertenties aan je interesses aan.
  • 4c Bijvoorbeeld: Bedrijven betalen voor reclame op sportshirts omdat ze hopen dat jij die reclame ziet en dat je iets bij hen komt kopen.

Slide 23 - Slide

Opdracht 6
  • 6a  Bijvoorbeeld: Je beste vriend(in) post een foto van de tas die hij/zij net gekocht heeft. Die tas wil jij ook!
  • 6b Bijvoorbeeld: Je bekijkt een filmpje van een vlogger waarin hij/zij veel goeds zegt over een bepaald product.
  • 7a Vanaf de tijd van Grieken en Romeinen.
  • 7b in de 19e eeuw
  • 7c Met reclame trekken winkeliers en fabrikanten je aandacht voor hun producten. Zo willen ze je overhalen om hun producten te kopen.
  • 8.1 je leert een nieuw product kennen
  • 8.2 je ziet welke korting je kunt krijgen
  • 8.3 je leert een nieuw product kennen

Slide 24 - Slide