Zinsontleding - herhaling

Nederlands

1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Nederlands

Slide 1 - Slide

Programma
- Welkom
- Doelen
- Instructie
- Aan het werk
- Evaluatie

Slide 2 - Slide

Doelen
Aan het einde van de les

- kun je de pv, het wwg en het onderwerp in een zin benoemen
- kun je een zin verdelen in zinsdelen

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Link

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?
De roeiboot was een onderdeel van een schip.

Slide 5 - Open question

Wat is de persoonsvorm in de zin?
De hond at een koekje.

Slide 6 - Open question

Wat is de persoonsvorm in de zin?
Er is een ongeluk gebeurd.

Slide 7 - Open question

Werkwoordelijk gezegde

Alle werkwoorden in de zin, dus ook de persoonsvorm.

 
Werkwoordelijk gezegde = pv + alle andere werkwoorden.


Slide 8 - Slide

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin?
Er is een ongeluk gebeurd.

Slide 9 - Open question

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin?
De tamme parkiet is door de kamer gevlogen.

Slide 10 - Open question

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin?
De vogel wil vrij kunnen vliegen.

Slide 11 - Open question

Zinsdelen
De groepjes woorden of het woord dat je voor de persoonsvorm kan zetten is een zinsdeel. 

Een zinsdeel kan uit één of meerdere woorden bestaan. 

Alles voor de pv hoort bij elkaar.


Slide 12 - Slide

Onderwerp
Onderwerp -> vertelt wie of wat dat doet. 
Wie/wat + wwg? = onderwerp 

Voorbeeld:
Mijn vader en moeder zijn samen gaan fietsen. 
wwg: zijn gaan fietsen
ond: (Wie zijn gaan fietsen?) -> Mijn vader en moeder

Slide 13 - Slide

Wat is het wwg?
Had jij nog een toetje willen bestellen?

Slide 14 - Open question

Wat is het onderwerp?
Had jij nog een toetje willen bestellen?

Slide 15 - Open question

Wat is het wwg?
Ik wil me straks omkleden.

Slide 16 - Open question

Wat is het onderwerp?
Ik wil me straks omkleden.

Slide 17 - Open question

Wat is het onderwerp?
Jij moet je boek nog kaften.

Slide 18 - Open question

Wat is het onderwerp?
Je zult mij toch echt moeten helpen.

Slide 19 - Open question