This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
schrijf de volgende woorden...
Slide 1 - Open question
en deze....
Slide 2 - Mind map
Wat moet op de plek van nummer 1 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma
Slide 3 - Quiz
Wat moet op de plek van nummer 2 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma
Slide 4 - Quiz
Wat moet op de plek van nummer 3 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma
Slide 5 - Quiz
Wat moet op de plek van nummer 4 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma
Slide 6 - Quiz
Wat moet op de plek van nummer 5 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma
Slide 7 - Quiz
Wat moet op de plek van nummer 6 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma
Slide 8 - Quiz
Wat moet op de plek van nummer 7 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma
Slide 9 - Quiz
Wat moet op de plek van nummer 8 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma
Slide 10 - Quiz
Wat moet op de plek van nummer 9 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma
Slide 11 - Quiz
Wat moet op de plek van nummer 10 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma
Slide 12 - Quiz
Wat moet op de plek van nummer 11 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma
Slide 13 - Quiz
Wat moet op de plek van nummer 12 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma
Slide 14 - Quiz
Wat moet op de plek van nummer 13 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma
Slide 15 - Quiz
Welk leesteken mist er in de zin? Dat is morgen, zei Gerrit.
A
Dubbele punt
B
Aanhalingstekens
C
Komma
D
Uitroepteken
Slide 16 - Quiz
Een uitroep of bevel laat je volgen door...
A
een uitroepteken
B
een punt
C
een vraagteken
D
een komma
Slide 17 - Quiz
Welk leesteken mist er in de zin? Piet zei 'Dat is niet een goede zin.'
A
Aanhalingstekens
B
Komma
C
Dubbele punt
D
Uitroepteken
Slide 18 - Quiz
Waar staat de komma goed?
A
Ik hou van , pizza's en patat.
B
Inmiddels heb ik al verschillende continenten bekeken: Afrika Azië, en Amerika.
C
Ik post iedere dag een foto, en wil dan zoveel mogelijk likes.
D
Ik ben blij dat de vakantie voorbij is, want ik wil mijn vriendinnen weer zien.
Slide 19 - Quiz
Engelse werkwoorden hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette
Slide 20 - Quiz
Engelse werkwoorden hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: lunchen
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde
Slide 21 - Quiz
Engelse werkwoorden Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm tegenwoordige tijd. Mijn vriendje (skaten)
A
skatet
B
skate
C
skated
Slide 22 - Quiz
Engelse werkwoorden hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: timen
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede
Slide 23 - Quiz
Engelse werkwoorden hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: joggen
A
jogde
B
joggete
C
joggte
D
jogte
Slide 24 - Quiz
Slide 25 - Video
Vorig jaar (praten) buurtbewoners op een negatieve manier over de toenmalige hangplekken: er (slingeren) blikjes en de rookwolken (verspreiden) zich tot ver in de tuinen.
Slide 26 - Slide
Een bord bij de plek (vermelden) de belangrijkste regels: zorg dat je de boel goed (schoonhouden), je sigaret (doven) en niet in een conflict met buurtbewonders (belanden).
Slide 27 - Slide
Slide 28 - Video
Meervouds-n bij verwijzingen
Je gebruikt woord zonder -n als:
- er een zelfstandig naamwoord achter staan
De rechter heeft alle oproerkraaiers veroordeeld.
Slide 29 - Slide
Het niet verwijst naar personen: Wat onze fietsen betreft, sommige stonden niet op slot