herhaling spelling H1 en 2

schrijf de volgende woorden...
1 / 30
next
Slide 1: Open question
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

schrijf de volgende woorden...

Slide 1 - Open question

en deze....

Slide 2 - Mind map

Wat moet op de plek van nummer 1 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 3 - Quiz

Wat moet op de plek van nummer 2 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 4 - Quiz

Wat moet op de plek van nummer 3 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 5 - Quiz

Wat moet op de plek van nummer 4 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 6 - Quiz

Wat moet op de plek van nummer 5 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 7 - Quiz

Wat moet op de plek van nummer 6 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 8 - Quiz

Wat moet op de plek van nummer 7 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 9 - Quiz

Wat moet op de plek van nummer 8 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 10 - Quiz

Wat moet op de plek van nummer 9 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 11 - Quiz

Wat moet op de plek van nummer 10 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 12 - Quiz

Wat moet op de plek van nummer 11 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 13 - Quiz

Wat moet op de plek van nummer 12 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 14 - Quiz

Wat moet op de plek van nummer 13 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 15 - Quiz

Welk leesteken mist er in de zin?
Dat is morgen, zei Gerrit.
A
Dubbele punt
B
Aanhalingstekens
C
Komma
D
Uitroepteken

Slide 16 - Quiz

Een uitroep of bevel laat je volgen door...
A
een uitroepteken
B
een punt
C
een vraagteken
D
een komma

Slide 17 - Quiz

Welk leesteken mist er in de zin?
Piet zei 'Dat is niet een goede zin.'
A
Aanhalingstekens
B
Komma
C
Dubbele punt
D
Uitroepteken

Slide 18 - Quiz

Waar staat de komma goed?
A
Ik hou van , pizza's en patat.
B
Inmiddels heb ik al verschillende continenten bekeken: Afrika Azië, en Amerika.
C
Ik post iedere dag een foto, en wil dan zoveel mogelijk likes.
D
Ik ben blij dat de vakantie voorbij is, want ik wil mijn vriendinnen weer zien.

Slide 19 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 20 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: lunchen
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 21 - Quiz

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm tegenwoordige tijd. Mijn vriendje (skaten)
A
skatet
B
skate
C
skated

Slide 22 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: timen
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 23 - Quiz

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: joggen
A
jogde
B
joggete
C
joggte
D
jogte

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Video

Vorig jaar (praten) buurtbewoners op een negatieve manier over de toenmalige hangplekken: er (slingeren) blikjes en de rookwolken (verspreiden) zich tot ver in de tuinen. 

Slide 26 - Slide

Een bord bij de plek (vermelden) de belangrijkste regels: zorg dat je de boel goed (schoonhouden), je sigaret (doven) en niet in een conflict met buurtbewonders (belanden). 

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

Meervouds-n bij verwijzingen
Je gebruikt woord zonder -n als:

- er een zelfstandig naamwoord achter staan
De rechter heeft alle oproerkraaiers veroordeeld. 

Slide 29 - Slide

Het niet verwijst naar personen:
Wat onze fietsen betreft, sommige stonden niet op slot

Slide 30 - Slide