Persoonlijk voornaamwoord 1e en 4e naamval

Naamvallen??
1 / 22
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Naamvallen??

Slide 1 - Slide

Lernziele 
- We bespreken de brief
- We bekijken de derde en vierde naamval
- We doen een quiz en kijken een stukje logo TV

Slide 2 - Slide

Onderwerp? / Lijdend voorwerp?

Slide 3 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord

Slide 4 - Mind map

Slide 5 - Video

ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie
wer
was
mich = mij
dich - jou
ihn = hem
sie = haar
es = het
uns = ons
euch = jullie
sie = hen
Sie = u
wen = wie
was = wat

Slide 6 - Slide

Voorzetsels???

Slide 7 - Slide

Voorzetsels 4e naamval
durch
für
ohne
um
bis
gegen
entlang

Slide 8 - Slide

Geht ihr ohne ......(mij) in die Stadt?
A
ich
B
du
C
mich
D
dich

Slide 9 - Quiz

Meine Oma macht sich Sorgen um ....... (jou)
A
du
B
sie
C
dich
D
ihn

Slide 10 - Quiz

Spielt er am Samstag gegen ..... (ons)?
A
ihr
B
uns
C
sie
D
wir

Slide 11 - Quiz

Sie wurde durch ...... (hem) nicht eingeladen.
A
er
B
sie
C
ihr
D
ihn

Slide 12 - Quiz

Ich bestelle Pizza für ....... (jullie).
A
mich
B
ihr
C
euch
D
sie

Slide 13 - Quiz

Für ...... (wie) hast du Eis geholt?
A
wie
B
wer
C
was
D
wen

Slide 14 - Quiz

Ich warte, bis ..... (zij) fertig ist.
A
sie
B
ihr
C
Sie
D
du

Slide 15 - Quiz

....... (ik) sehe euch nicht.
A
ich
B
mich
C
ihr
D
uns

Slide 16 - Quiz

....... (door hem) kann ich jetzt nicht nach Hause.
A
für er
B
durch ihn
C
gegen ihn
D
um er

Slide 17 - Quiz

Mein Bruder kann ......... (zonder mij) nicht schlafen.
A
um ich
B
bis mich
C
durch ich
D
ohne mich

Slide 18 - Quiz

Voorzetsels met de derde naamval: 
 
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu

Slide 19 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord in de derde naamval:

mir = mij                         uns = ons
               dir = jou                       euch    = jullie         
ihm = hem                   Ihnen    = u
ihr = haar                    ihnen = hen

Slide 20 - Slide

vertaal nu de onderstaande zinnen
Ik was bij jou.
Ik ben met haar.
Het is van hem.
Ik kom naar jullie.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide