5H - L2 P1- (geslacht) zelfstandige naamwoorden + woordenschat

1 / 37
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2,3

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

De geslachten van de zelfstandige naamwoorden

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

woorden die eindigen op:
- ung  (die Wohnung)
- keit  (die Möglichkeit_
- heit   (die Gesundheit)
- tät   (die Universität)
- schaft  (die Gefangenschaft)

en de meeste woorden op -e

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Der, die oder das?

Freunde
A
der
B
die
C
das

Slide 8 - Quiz

Der, die oder das?
Bett
A
der
B
die
C
das

Slide 9 - Quiz

Der, die oder das?
Freitag
A
der
B
das
C
die

Slide 10 - Quiz

der, die oder das?

Königin

A
der
B
die
C
das

Slide 11 - Quiz

der, die oder das?

Brötchen
A
der
B
die
C
das

Slide 12 - Quiz

der, die oder das?
Chatfreundin
A
der
B
die
C
das

Slide 13 - Quiz

... Sommer
A
die
B
der
C
das

Slide 14 - Quiz

... Sauberkeit
A
der
B
die
C
das

Slide 15 - Quiz

Unterhalt
A
der
B
die
C
das

Slide 16 - Quiz

die Ehe
A
der
B
die
C
das

Slide 17 - Quiz

... Mannschaft
A
der
B
die
C
das

Slide 18 - Quiz

... Lehrer
A
der
B
die
C
das

Slide 19 - Quiz

... Glück
A
der
B
die
C
das

Slide 20 - Quiz

Entwicklung
A
der
B
die
C
das

Slide 21 - Quiz

Nesthäkchen
A
der
B
die
C
das

Slide 22 - Quiz

Gesellschaft
A
der
B
die
C
das

Slide 23 - Quiz

Kumpel
A
der
B
die
C
das

Slide 24 - Quiz

Beziehung
A
der
B
die
C
das

Slide 25 - Quiz

Alltag
A
der
B
die
C
das

Slide 26 - Quiz

Umfeld
A
der
B
die
C
das

Slide 27 - Quiz

Pate
A
der
B
die
C
das

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Wat is het geslacht van ...?
.... Straßenhund

Slide 31 - Open question

Wat is het geslacht van ...?
.... Gartenhaus

Slide 32 - Open question

Wat is het geslacht van ...?
.... Wurstbrot

Slide 33 - Open question

Plaats het woord bij 'der, die (v), das of die (mv)'
Plaats de volgende 17 woorden in de juiste vak.
der
(m)
die
(v)
das
(o)
Mehrzahl
Bundeskanzlerin
Einkauszentrum
Gesundheit
Eltern
Hamster
Wind
Herbst
Wiederholung
Blume
Blumen
Seen
Farbe
Kind
Krankenhaus
Polizist
Dorf
Lampen

Slide 34 - Drag question

Lernziele
Wat moet je kunnen?
1. Je weet wat een lidwoord en een zelfstandig naamwoord is. 
2. Je weet welke woorden het lidwoord ‘der’ krijgen.
3. Je weet welke woorden het lidwoord ‘die’ krijgen.
4. Je kent o.a. de uitgangen –ung, -in, -heit en -keit als woordeinde voor vrouwelijke woorden.
5. Je weet welke woorden het lidwoord ‘das’ krijgen.
6. Je weet dat het woordeinde ‘-chen’ een verkleinwoord is en het lidwoord ‘das’ krijgt.
Je kent een aantal uitzonderingen op de regels, bijvoorbeeld Junge en Nacht.

Slide 35 - Slide


A

Slide 36 - Quiz

auf wiedersehen

Slide 37 - Slide