Present perfect & Place of adverbs

Grammar recap
Hoe maak je de present perfect?
&
Waar moet het bijwoord in de zin?
1 / 28
next
Slide 1: Slide
EngelsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammar recap
Hoe maak je de present perfect?
&
Waar moet het bijwoord in de zin?

Slide 1 - Slide

Present Perfect

Present Perfect

Slide 2 - Slide

Present Perfect 

Slide 3 - Slide

Present Perfect

Slide 4 - Slide

present perfect
Bevestigend
(+)
Ontkennend
(-)
Vragend
(?)
I have worked hard.
I haven't worked hard.
Have I worked hard?
You have worked hard.
You haven't worked hard.
Have you worked hard?
He has worked hard.
He hasn't worked hard.
Has he worked hard?
She has worked hard.
She hasn't worked hard.
Has she worked hard?
It has worked hard.
It hasn't worked hard.
Has it worked hard?
We have worked hard.
We haven't worked hard.
Have we worked hard?
You have worked hard.
You haven't worked hard.
Have you worked hard?
They have worked hard.
They haven't worked hard.
Have they worked hard?
present perfect
voltooid
tegenwoordige tijd

Slide 5 - Slide

Present Perfect


Signaalwoorden voor de present perfect zijn:

  • always
  • never
  • ever
  • for
  • since
  • how long


Slide 6 - Slide

Which sentence is in present perfect?
A
We didn't say anything.
B
We're not saying anything.
C
We've said nothing

Slide 7 - Quiz

Present Perfect:
Kies een voorbeeld van de present perfect.
A
He travels to work four times a week.
B
He travelled to work four times a week.
C
He is travelling to work.
D
He has travelled to work.

Slide 8 - Quiz

present perfect:
....... you .... hard enough?
A
try
B
is trying
C
have tried
D
has tried

Slide 9 - Quiz

Present perfect
Marise _____ (study) for English.

Slide 10 - Open question

Maak de Present Perfect:
(I / study / French)

Slide 11 - Open question

Maak de Present Perfect:
(She / eat / chicken)

Slide 12 - Open question

Maak de Present Perfect:
(Mother / cook / breakfast)

Slide 13 - Open question

PRESENT PERFECT

Wanneer gebruik je de present perfect?
A
het is in het verleden gebeurd maar nog steeds belangrijk.
B
bij feiten, gewoontes en regelmaat.
C
wanneer het nog moet gaan gebeuren.
D
als het nu gebeurt.

Slide 14 - Quiz

Present perfect:

Wat is de regel van de present perfect?
A
hele werkwoord + -ed. (worked)
B
shit rule= hele ww+ -s
C
vorm van to be (am/are/is) + hele werkwoord + -ing
D
have/has + voltooid deelwoord (helped, found)

Slide 15 - Quiz

Woordvolgorde
Eerst even de woordvolgorde herhalen.




James          told          a terrible joke          at school          yesterday.

Slide 16 - Slide

Waar moet het bijwoord?

Slide 17 - Slide

Waar staan de bijwoorden meestal in de zin?
(meerdere zijn goed)
A
Voor het hoofdwerkwoord
B
In de present perfect na have/has
C
na am/are/is/was/were
D
Voor het werkwoord

Slide 18 - Quiz

Welke bijwoorden zijn er?

Slide 19 - Open question

Zet in de juiste plaats en schrijf over:
I - run - like - that! (never)

Slide 20 - Open question

Zet in de juiste plaats en schrijf over:
I - have - seen - this. (never)

Slide 21 - Open question

Zet in de juiste plaats en schrijf over:
I - am - late. (usually)

Slide 22 - Open question

Zet in de juiste plaats en schrijf over:
She - likes - new - shoes. (often)

Slide 23 - Open question

Zet in de juiste plaats en schrijf over:
I - eat - after - school. (always)

Slide 24 - Open question

Zet in de juiste plaats en schrijf over:
She - laughs - in - public. (never)

Slide 25 - Open question

Zet in de juiste plaats en schrijf over:
We - are - bored. (never)

Slide 26 - Open question

Zet in de juiste plaats en schrijf over:
She - has - done - her - hair. (sometimes)

Slide 27 - Open question

Zet in de juiste plaats en schrijf over:
I - have - been - quiet. (usually)

Slide 28 - Open question