les 4 - 20 november 2024

les 4 - 20 november 2024
1 / 35
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

les 4 - 20 november 2024

Slide 1 - Slide

Aujourd'hui c'est jeudi 21 novembre

Slide 2 - Slide

Présence
tout le monde est présent?

Slide 3 - Slide

au programme

  • correction des devoirs
  • grammaire: het bijvoeglijk naamwoord
  • jeu
  • les devoirs 

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide




Ferme l'ordinateur
H2     Tu viens chez moi?        

Slide 8 - Slide

Objectifs H2
aan het einde van H2, 
je kan vertellen over je familie, over je huisdier, over je woning, hoe je iemand beschrijft

je leert je in de tegenwoordig tijd uit te drukken.

Slide 9 - Slide

Les buts


- je kan het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm zetten.
- je weet wat de plaats van een bijvoeglijk naamwoord is.
 


Slide 10 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord - vorm
Léon est grand.
Iris est grande.

Léon et Arthur sont grands.
Iris et Laura sont grandes.

Slide 11 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord - vorm
Léon est grand.
Iris est grande.

Léon et Arthur sont grands.
Iris et Laura sont grandes.

Slide 12 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord - vorm
Het bijvoeglijk naamwoord past zich aan het zelfstandig naamwoord!



Let op! als het bijvoeglijk naamwoord al op een "e" of op een "s" eindigt, dan komt er geen extra "e" of "s"
mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
         - 
        +e
meervoud
        +s
       +es

Slide 13 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord - vorm



Let op! als het bijvoeglijk naamwoord al op een "e" of op een "s" eindigt, dan komt er geen extra "e" of "s".
Le pantalon gris. Les pantalons gris.
Le polo rouge. La voiture rouge.

mannelijk
vrouwelijk
enkelvoud
         - 
        +e
meervoud
        +s
       +es

Slide 14 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord - vorm
mannelijk enkelvoud
mannelijk meervoud
vrouwelijk enkelvoud
vrouwelijk meervoud
vertaling
bon
bons
bonne
bonnes
goed
beau
beaux
belle
belles
mooi
nouveau
nouveaux
nouvelle
nouvelles
nieuw
vieux
vieux
vieille
vieilles
oud

Slide 15 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord - plaats
C'est un grand chien.
C'est un polo blanc.
C'est un nouveau copain.
Ce sont des lapins adorables.
C'est une belle maison.
C'est un petit jardin.
Ce sont des vieilles vaches.
C'est une bonne note.
C'est un chien actif.

Slide 16 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord - plaats
C'est un grand chien.
C'est un polo blanc.
C'est un nouveau copain.
Ce sont des lapins adorables.
C'est une belle maison.
C'est un petit jardin.
Ce sont des vieilles vaches.
C'est une bonne note.
C'est un chien actif.

Slide 17 - Slide

Het bijvoeglijk naamwoord - plaats
In het Frans staat het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord.

Let op! Er zijn uitzonderingen. Deze komen vóór het zelfstandignaamwoord.

grand - petit
bon - beau
nouveau - vieux

Slide 18 - Slide

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over
A
een werkwoord
B
een zelfstandig naamwoord
C
een ander zelfstandig naamwoord
D
een ander bijwoord

Slide 19 - Quiz

De plaats van het bijvoeglijk naamwoord: (algemene regel)
A
achter het zelfstandig nw
B
voor het zelfstandig nw

Slide 20 - Quiz

Schrijf de vier vormen van het bijvoeglijk naamwoord : grand

Slide 21 - Open question

De uitgangen van het bijvoeglijk naamwoord
A
e, s, es, ss
B
ee, s, es, -
C
-, e, s, es
D
-, ee, ss, es

Slide 22 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord: bleu?
A
Elle porte une robe bleue.
B
Elle porte une robe bleus.

Slide 23 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord: rouge?
A
Il porte une jupe rougee.
B
Il porte une jupe rouge.
C
Il porte une jupe rouges.
D
Il porte une jupe roug.

Slide 24 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord: gris?
A
Il porte une chemise gris.
B
Il porte une chemise grisse.
C
Il porte une chemise grise.
D
Il porte une chemise griss

Slide 25 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord: grand?
A
Elle est une grand fille
B
Il a une grandes voiture
C
Elle a une grande chambre

Slide 26 - Quiz

Travaille avec ta classe: jeu Memory vivant.
Un élève va dans le couloir (gang).
Fais des groupes de trois élèves. Chaque groupe choisit un animal différent.
→ L’élève 1 dit le nom de l’animal en français.
→ L’élève 2 imite le son (geluid) de l’animal.
→ L’élève 3 imite l’animal.
Tous les élèves se mélangent (zitten / staan door elkaar).
L’élève du couloir rentre dans la classe et combine les 3 élèves de chaque groupe.

Slide 27 - Slide

au travail-
les devoirs
Tu viens chez moi?

réviser: A - B - C
apprendre: D
faire: 16 - 18

meenemen een foto (geprint of op laptop) van een bekende persoon.




Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

je kan het bijvoeglijk naamwoord in de juiste vorm zetten.

Slide 32 - Poll

je weet wat de plaats van een bijvoeglijk naamwoord is.

Slide 33 - Poll

au travail-
les devoirs
Tu viens chez moi?

réviser: A - B - C
apprendre: D
faire: 16 - 18

meenemen een foto (geprint of op laptop) van een bekende persoon.

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide