Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Enkelvoud:
ik en voor jij = ik-vorm (=aangepaste stam)
jij, hij, zij, het = ik-vorm+t
Meervoud
wij, zij, jullie = infinitief= hele werkwoord
Lopen: lop-en wordt loop: ik loop, loop jij, hij loopt, wij lopen
Laden: lad-en wordt laad: ik laad, laad jij, hij laadt, wij laden
Branden: brand-en: ik brand, brand jij, hij brandt, wij branden
Verhuizen: verhuiz-en wordt verhuis: ik verhuis, verhuis jij, hij verhuist, wij verhuizen