Oefentoets grammatica klas 3

Oefenen voor PW grammatica zinsdelen
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Oefenen voor PW grammatica zinsdelen

Slide 1 - Slide

Wat weet je nog?
Noteer onder elkaar de stappen voor het benoemen van zinsdelen.

Slide 2 - Open question

Verdelen in zinsdelen
-    Je krijgt drie zinnen die je moet verdelen in zinsdelen.
-    kopieer de zinnen en zet strepen tussen de zinsdelen.
                                    voorbeeld:  
                                   In de pauze / zitten / we / vaak / buiten. 

Slide 3 - Slide

Mijn tante uit het dorpje bij Maastricht was het kaartje voor haar reis opeens kwijt.

Slide 4 - Open question

Vorige week controleerde de conducteur alle kaartjes in de trein naar Amsterdam.

Slide 5 - Open question

We vonden haar kaartje voor de trein gelukkig onder mijn stoel.

Slide 6 - Open question

Wat is een gezegde?
A
Het woord dat voorop komt wanneer je de zin vragend maakt.
B
Het woord dat verandert wanneer je de zin in een andere tijd zet.
C
Alle werkwoorden die in de zin staan.
D
Het antwoord op de vraag: wie of wat?

Slide 7 - Quiz

Het werkwoordelijk gezegde.
Er komen nu 4 zinnen. Geef steeds het werkwoordelijk gezegde aan.

Slide 8 - Slide

Waarom hebben katten snorharen?

wg =
A
waarom
B
hebben
C
hebben snorharen
D
katten

Slide 9 - Quiz

Met zijn snorharen kan een kat goed voelen.

wg =
A
met zijn snorharen
B
kan
C
kan goed voelen
D
kan voelen

Slide 10 - Quiz

Hij weet daardoor de grootte van een bepaalde opening.

wg =
A
weet
B
hij
C
weet bepaalde
D
weet de grootte

Slide 11 - Quiz

Ook trillingen in de omgeving worden waargenomen.

wg =
A
trillingen worden waargenomen
B
trillingen waargenomen
C
worden waargenomen
D
worden trillingen

Slide 12 - Quiz

De persoonsvorm én het werkwoordelijk gezegde.

Er komen weer 4 zinnen.
Geef de persoonsvorm aan + het werkwoordelijk gezegde.

Slide 13 - Slide

Kunnen slakken zonder hun huisje leven?

pv: ….
wg: ….
A
pv: kunnen wg: leven
B
pv: kunnen wg: kunnen leven
C
pv: leven wg: kunnen leven
D
pv: slakken wg: slakken leven

Slide 14 - Quiz

Door een beschadiging aan zijn huisje kan hij sterven.

pv: …..
wg: …...

A
pv: kan wg: kan hij sterven
B
pv: sterven wg: kan hij
C
pv: kan wg: beschadiging sterven
D
pv: kan wg: kan sterven

Slide 15 - Quiz

Een slak is door zijn huisje beschermd.

pv: ….
wg: ….
A
pv: een slak wg: is
B
pv: is wg: beschermd
C
pv: is wg: is beschermd
D
pv: een slak wg: is beschermd

Slide 16 - Quiz

Dan wordt hij door een ander dier opgepeuzeld.

pv: …..
wg: …..
A
pv: wordt wg: een ander dier
B
pv: wordt wg: opgepeuzeld
C
pv: hij wg: wordt opgepeuzeld
D
pv: wordt wg: wordt opgepeuzeld

Slide 17 - Quiz

Het onderwerp
Er komen nu 4 zinnen.
Wat is het onderwerp van die zinnen?

Slide 18 - Slide

’s Ochtends laat de buurman zijn hond uit.

het onderwerp is:
A
de buurman
B
zijn hond
C
laat uit
D
's ochtends

Slide 19 - Quiz

Hij gooit een stok ver de bosjes in.

het onderwerp is:
A
een stok
B
de bosjes
C
hij
D
gooit ver

Slide 20 - Quiz

Enthousiast rent de hond achter de stok aan.

het onderwerp is:
A
enthousiast
B
rent
C
de stok
D
de hond

Slide 21 - Quiz

Hoe komt die bal nu in zijn bek terecht?

het onderwerp is:
A
die bal
B
zijn bek
C
komt terecht
D
hoe

Slide 22 - Quiz

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
bijwoordelijke bepaling
Zin:
Hangjongeren
hebben
de burgemeester
veel problemen
bezorgd
afgelopen zomer.

Slide 23 - Drag question


Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Tekst
Hij heeft zijn stem schor geschreeuwd op het feestje.

Slide 24 - Open question