Vergroten
Wat is de vergrotingsfactor ?
De kleine is het origineel.
De kleine is het origineel.
A
3
B
0,5
C
1
D
2
1 / 21
Lesson duration is: 50 minItems in this lesson
Wat is de vergrotingsfactor ?
De kleine is het origineel.
De kleine is het origineel.
A
3
B
0,5
C
1
D
2
Slide 1 - Quiz
Bereken de
vergrotingsfactor
ABCD is het origineel
vergrotingsfactor
ABCD is het origineel
A
200
B
2,5
C
0,4
D
32
Slide 2 - Quiz
Als de vergrotingsfactor 0,8 is.
Wordt het beeld dan groter of kleiner?
Wordt het beeld dan groter of kleiner?
A
groter
B
omgedraaid
C
blijft gelijk
D
kleiner
Slide 3 - Quiz
De foto is 10 bij 15 cm.
De vergrotingsfactor is 3,5.
Wat worden de maten van de vergroting?
De vergrotingsfactor is 3,5.
Wat worden de maten van de vergroting?
A
35 bij 52,5 cm.
B
35 bij 45 cm.
C
30 bij 52,5 cm.
D
30 bij 45 cm.
Slide 4 - Quiz
Schaal 1 : 30
Schaalmodel is 3 cm.
Bereken de werkelijkheid
Schaalmodel is 3 cm.
Bereken de werkelijkheid
A
90
B
120
C
10
D
30
Slide 5 - Quiz
Schaal 1: 50 betekent
1 cm op de tekening is 50 km in werkelijkheid
1 cm op de tekening is 50 km in werkelijkheid
A
klopt
B
klopt niet
Slide 6 - Quiz
Slide 7 - Slide
De gele figuur is het origineel, de blauwe figuur is het beeld.
Meet de hoogte van de gele figuur.
Meet de hoogte van de blauwe figuur.
Wat is de vergrotingsfactor?
Meet de hoogte van de gele figuur.
Meet de hoogte van de blauwe figuur.
Wat is de vergrotingsfactor?
Slide 8 - Open question
3 cm wordt 5 keer groter in werkelijkheid.
Wat is de schaal?
Wat is de schaal?
A
1:5
B
5:1
C
x5
D
3:15
Slide 9 - Quiz
Slide 10 - Slide
Hoeveel is 1 cm op de kaart in werkelijkheid?
Slide 11 - Open question
Meet de afstand van het centrum van Almere tot het centrum van Dronten. Hoeveel cm is dit op de kaart? Rond af op gehele centimeters.
Slide 12 - Open question
Hoeveel km is dit in werkelijkheid?
Slide 13 - Open question
Schaalmodel: 3 cm.
In werkelijkheid: 27 cm.
Wat is de schaal?
In werkelijkheid: 27 cm.
Wat is de schaal?
A
1:3
B
1:27
C
3:27
D
1:9
Slide 14 - Quiz
De schaal is 1 : 400
Hoe spreek je dit uit?
Hoe spreek je dit uit?
A
1 dubbele punt 400
B
1 2 stipjes 400
C
1 gedeeld door 400
D
1 staat tot 400
Slide 15 - Quiz
Schaalmodel: 10 cm.
In werkelijkheid: 50 cm.
Wat is de schaal?
In werkelijkheid: 50 cm.
Wat is de schaal?
A
1:5
B
1:50
C
1:4
D
10:50
Slide 16 - Quiz
De modelauto heeft een schaal van 1 : 25.
Het model is 15 cm lang.
Hoe groot is de auto in het echt?
Het model is 15 cm lang.
Hoe groot is de auto in het echt?
A
2,75 m
B
375 m
C
2,75 cm
D
3,75 m
Slide 17 - Quiz
Een recept voor zandkoekjes bestaat uit 40 gram suiker en 60 gram boter.
Schrijf deze ingrediënten als een verhouding (op gewicht).
Schrijf deze ingrediënten als een verhouding (op gewicht).
Slide 18 - Open question
Doris heeft 50 gram suiker die ze op wil maken.
Hoeveel boter heeft zij nodig?
Hoeveel boter heeft zij nodig?
A
150
B
110
C
75
D
125
Slide 19 - Quiz
In klas 2 KB zitten 12 meisjes.
De verhouding meisjes : jongens is 2 : 3.
Hoeveel jongens zitten er in 2 KB ?
Gebruik een verhoudingstabel. Maak een foto en plaats die.
De verhouding meisjes : jongens is 2 : 3.
Hoeveel jongens zitten er in 2 KB ?
Gebruik een verhoudingstabel. Maak een foto en plaats die.
Slide 20 - Open question
Een slaapkamer is 3,8 meter breed en 5,4 meter lang.
Er staat een bed in van 2 meter bij 95 cm.
Verder staat er een rond tafeltje met een diameter van 6,5 dm.
Teken de plattegrond van deze kamer op een schaal 1 : 200.
Doe dit in je wiskundeschrift. Maak hiervan een foto en plaats die hieronder.
Er staat een bed in van 2 meter bij 95 cm.
Verder staat er een rond tafeltje met een diameter van 6,5 dm.
Teken de plattegrond van deze kamer op een schaal 1 : 200.
Doe dit in je wiskundeschrift. Maak hiervan een foto en plaats die hieronder.
