This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
§6.4 herhaling (korte quiz)
§6.5
Nieuwe en kwetsbare populaties
Slide 1 - Slide
Homo sapiens sapiens en Homo sapiens neanderthalis zijn twee verschillende soorten.
A
Goed
B
Fout
Slide 2 - Quiz
Bij commensalisme hebben beide soorten voordeel van de samenleving.
A
Goed
B
Fout
Slide 3 - Quiz
Soorten met dezelfde habitat leven in hetzelfde gebied.
A
Goed
B
Fout
Slide 4 - Quiz
Planten met dezelfde niche zijn elkaars concurrenten.
A
Goed
B
Fout
Slide 5 - Quiz
Hoe wordt de relatie genoemd tussen zeester en zeeslak?
A
concurrentie relatie
B
producent consument relatie
C
predator prooi relatie
Slide 6 - Quiz
§6.5: Nieuwe en kwetsbare populaties
Genetische variatie (diversiteit) is belangrijk voor een populatie.
=> meer kans om te overleven, minder kwetsbaar
Slide 7 - Slide
kleine populatie
= > meer inteelt => minder genetische variatie
meer homozygote individuen
inteelt: meer kans op ziektes
Slide 8 - Slide
kleine populatie=> meer kans op genetic drift
Genetic drift:door toeval verandert de frequentie van bepaalde allellen in een populatie.
nieuwe
generatie
Slide 9 - Slide
bottle neck effect = flessenhals effect
Een groot deel van de populatie gaat dood door...........
De overlevenden vormen met hun genen de nieuwe populatie met andere allelen frequentie.
Slide 10 - Slide
Founder effect = stichter effect
Door migratie van een kleine groep naar een ander gebied ontstaat en een nieuwe populatie met ander allelen frequentie.
Slide 11 - Slide
founder effect
V
Voorbeeld polydactylie bij de Amish in Pennsylvaniamet Nederlandse voorouders. Polydactylie komt wereldwijd zeer zelden voor maar in de genoemde founder populatie ligt de frequentie meer dan 1000 maal hoger.
Slide 12 - Slide
genetic drift
gebeurt bij kleine populaties
kan dus ook snel gebeuren bij founder effect en bottleneck effect, want dan heb je ook kleine populaties
Slide 13 - Slide
Sterft een groot deel van een populatie en is er geen immigratie, dan is er sprake van een..
A
Flessenhalseffect
B
Founder effect
Slide 14 - Quiz
Een organisme dat via immigratie met zijn allelen de genetische variatie in een populatie verrijkt is..
A
geen genetic drift
B
wel genetic drift
Slide 15 - Quiz
Eilandtheorie
Beschrijft de biodiversiteit in relatie tot
de grootte van een eiland (of een ander geïsoleerd ecosysteem)
en de afstand tot het vaste land (of tot andere ecosystemen).
BINAS 93C
Slide 16 - Slide
Eilandtheorie
Grootte van het eiland beïnvloedt de snelheid van uitsterven.
Klein eiland: weinig niches -> veel concurrentie -> soorten sterven sneller uit.
Groot eiland: veel niches -> minder concurrentie -> soorten sterven minder snel uit.
Groene lijnen in de grafiek.
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Eilandtheorie
Afstand van het eiland tot het vaste land (bron van migratie)
Dichtbij: veel migratie
Ver weg: weinig migratie
Meer bij groot eiland dan bij klein eiland door meer beschikbare niches.
Rode lijnen in de grafiek.
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Eilandtheorie
Dynamisch evenwicht:
het punt waarop de immigratie = aan de snelheid van uitsterven.
De biodiversiteit blijft gelijk.
Er verdwijnen wel soorten en die worden vervangen door nieuwe.
Slide 21 - Slide
Bij kolonisatie van 2 even grote eilanden, leeft het grootste aantal soorten op het eiland
A
dichtbij het vaste land
B
ver van het vaste land
Slide 22 - Quiz
Welke twee eigenschappen van eilanden zijn volgens de eilandtheorie bepalend voor soortenrijkdom?
A
Immigratie van organismen en onderlinge afstand
B
Onderlinge afstand en grootte
C
Grootte en uitsterven van soorten
D
Uitsterven van soorten en immigratie van organismen