Werken. Lopen Vinden
Ik vorm ik werk ik loop ik vind
werk jij? loop jij? vind jij?
ik-vorm+ t jij werkt jij loop. jij vindt
hij/zij werkt hij/zij loopt hij/zij vindt
hele ww jullie werken jullie lopen jullie vinden
zij/ze werken zij/ze lopen zij/ze vinden