What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
woordsoorten
woordsoorten
Bladzijde 200 van je boek
1 / 43
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 1
This lesson contains
43 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
woordsoorten
Bladzijde 200 van je boek
Slide 1 - Slide
het werkwoord
Het werkwoord zegt wat
iets of iemand doet, of wat iemand overkomt.
Sommige werkwoorden hebben een
onduidelijke betekenis.
(hebben, kunnen, moeten, mogen, zijn, worden , zullen)
Slide 2 - Slide
Een werkwoord kan verschillende vormen hebben
Je kunt een werkwoord
vervoegen
,
aanpassen
aan de
persoon
en aan de
tijd.
Krijgen:
krijg, krijgt, krijgen, kreeg, kregen, gekregen
Het hele werkwoord noemen we de
infinitief. (krijgen, lopen)
Slide 3 - Slide
Voltooid en onvoltooid deelwoord
Een voltooid deelwoord
; geeft aan dat de actie voorbij is.
gekookt, gelachen Het publiek heeft hard
gelachen.
Een onvoltooid deelwoord;
geeft aan dat de actie nog bezig is.
kokend(e), lachend(e) De mensen zaten l
achend
aan de kant.
Slide 4 - Slide
Wijs (manier)
Werkwoorden kunnen op verschillende manieren (wijzen) iets beschrijven.
Standaardzinnen
staan in de
aantonende
wijs. Jij loopt naar de deur
De gebiedende wijs
drukt een
bevel
of
gebod
uit.
Loop naar de deur.
Slide 5 - Slide
Zelfstandig naamwoord
Alle namen van dingen, dieren, mensen (concrete zaken) en gevoelens (abstracte zaken) en eigennamen.
- Je kunt er een
lidwoord v
oor zetten.
- je kunt er een
verkleinwoord
van maken
- je kunt er een
meervoud v
an maken
Slide 6 - Slide
lidwoord
Er zijn drie lidwoorden: De, het en een.
Een
lidwoord
hoort altijd bij een
zelfstandig naamwoord.
Er zijn
bepaalde lidwoorden
(
de en het
)
als je weet welk ding je bedoelt
en een
onbepaald lidwoord
(
een
) voor
als het niet uitmaakt welke je bedoelt.
Slide 7 - Slide
de of het
meervouden
zijn altijd
de-woorden
verkleinwoorden
zijn altijd
het-woorden
Slide 8 - Slide
bijvoeglijk naamwoord
- Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets van een zelfstandig naamwoord.
- het kan ervoor of erachter staan
- een bijvoeglijk naamwoord kan met -e of zonder -e geschreven worden (
mooie, mooi)
- bij de meeste bijvoeglijke naamwoorden kun je de trappen van vergelijking gebruiken:
mooi, mooier, mooist
Slide 9 - Slide
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
- Dit zegt van
welke stof
iets gemaakt is.
- het heeft maar
1 vorm
en heeft altijd
een -n
(houten, gouden)
- er zijn
geen trappen van vergelijkingen
Slide 10 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord gemaakt van een voltooid deelwoord
de aardappels zijn
aangebrand
-> de
aangebrande
aardappels
Ik heb de kerstboom
versierd
-> de
versierde
kerstboom
Slide 11 - Slide
trappen van vergelijking
zie je boek, blz. 120
goed, beter, best
weinig, minder, minst
Slide 12 - Slide
Zijn er vragen?
lidwoorden
zelfstandige naamwoorden
bijvoeglijke naamwoorden
werkwoorden
Slide 13 - Slide
Voorzetsels
Een
voorzetsel
zegt iets over de
plaats
, de
tijd
of de
reden
van iets.
Een voorzetsel
staat meestal voor
een
lidwoord
en
zelfstandig naamwoord
en
soms erachter.
Slide 14 - Slide
Voorzetsels van
plaats
Je kunt het voorzetsel gebruiken voor
de kooi.
- In de kooi
- uit de kooi
- naast de kooi
Slide 15 - Slide
Voorzetsels van
tijd
Je kunt het voorzetsel gebruiken
voor iets dat plaats vindt
, een event of dagdeel.
- na de pauze
- voor de toets
- tijdens de les
Slide 16 - Slide
Voorzetsels van
reden
Je zet dit voorzetsel voor iets dat of iemand die een reden is.
- vanwege de regen
- ondanks mijn moeder
- volgens mijn vriendin
Slide 17 - Slide
Vaste voorzetsels
Bij veel werkwoorden hoort een vast voorzetsel.
Dat betekent dat je niet zomaar een ander voorzetsel bij dat woord kunt gebruiken.
Slide 18 - Slide
Een werkwoord is een woordsoort
A
waar
B
niet waar
Slide 19 - Quiz
Woordsoorten zijn lastig.
Welke woordsoort is 'zijn'?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Werkwoord
D
Persoonlijk voornaamwoord
Slide 20 - Quiz
Welk woordsoort is:
het
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord
Slide 21 - Quiz
Welk lidwoord is het onbepaald lidwoord?
A
de
B
het
C
een
Slide 22 - Quiz
De lidwoorden 'de' en 'het' zijn ... lidwoorden.
A
bepaalde
B
onbepaalde
Slide 23 - Quiz
HET is mij veel te koud!
HET = lidwoord
HET = geen lidwoord
A
lidwoord
B
geen lidwoord
Slide 24 - Quiz
Welke woorden zijn lidwoorden?
A
de, het, is, een
B
een, het, de , en
C
een, het, de
D
de, het, en
Slide 25 - Quiz
Wat is een werkwoord? Een werkwoord geeft aan:
A
mens, dier of ding
B
handeling, gebeurtenis of toestand
C
wanneer, hoe of waar iets gebeurt
D
dat iemand iets maakt
Slide 26 - Quiz
Wat is een werkwoord?
Een werkwoord geeft aan:
A
mens, dier of ding
B
wat iets/iemand doet of wat iets/iemand kan overkomen
C
wanneer, hoe of waar iets gebeurt
D
dat iemand iets maakt
Slide 27 - Quiz
Is zijn een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord
Slide 28 - Quiz
Wat is geen woordsoort?
A
Voorzetsel
B
Lijdend voorwerp
C
Werkwoord
D
Lidwoord
Slide 29 - Quiz
Wat voor woordsoort is zwemmen?
A
Werkwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Lidwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 30 - Quiz
Wat voor woordsoort is fiets?
A
Lidwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Werkwoord
D
Zelfstandig naamwoord
Slide 31 - Quiz
Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
De lelijke kast
B
De metalen kast
C
De grijze kast
D
De oude kast
Slide 32 - Quiz
'Veel ' en 'weinig' zijn bijvoeglijk naamwoorden.
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over
A
een zelfstandig naamwoord
B
een werkwoord
Slide 33 - Quiz
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
A
Temperatuur
B
aarde
C
is
D
zorgelijk
Slide 34 - Quiz
Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
rode
B
zachte
C
gouden
D
mooie
Slide 35 - Quiz
Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken
Slide 36 - Quiz
Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden?
A
zonnige
B
dag
C
zonnige , leren
D
leren
Slide 37 - Quiz
Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.
Tot welke woordsoort hoort het woord 'Woordsoorten'
A
zelfst. nw
B
werk.w
C
bijv. nw
D
lid.w
Slide 38 - Quiz
Voorzetsels
Wat is GEEN voorzetsel?
A
Tijdens
B
voor
C
omdat
D
tussen
Slide 39 - Quiz
Voorzetsels
Wat is geen voorzetsel?
A
Tijdens - voor
B
of - en
C
op - sinds
D
tussen - naast
Slide 40 - Quiz
Een vast voorzetsel is een voorzetsel gecombineerd met een...
A
Zelfstandig naamwoord
B
Werkwoord
Slide 41 - Quiz
Een voorzetsel
A
geeft plaats, tijd of reden/oorzaak aan
B
staat altijd aan het begin van de zin
C
zet je voor een zelfstandig naamwoord
D
wijst een werkwoord aan
Slide 42 - Quiz
Wat is een voorzetsel?
A
de
B
naast
C
fietsen
D
fles
Slide 43 - Quiz
More lessons like this
LJ3 TV H4 woordsoorten en vd als bn
June 2023
- Lesson with
25 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b, k
Leerjaar 3
1.1 Woordsoorten
October 2021
- Lesson with
31 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
2.8. Bijvoeglijk naamwoord en voorzetsel
November 2023
- Lesson with
16 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3
Alle woordsoorten klas 1
February 2021
- Lesson with
19 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
BK H2 - grammatica woordsoorten
2 days ago
- Lesson with
27 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3
Woordsoorten
March 2024
- Lesson with
22 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Alle woordsoorten klas 1
April 2021
- Lesson with
15 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Maandag 21 maart
March 2022
- Lesson with
26 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b, k
Leerjaar 3