LV & AL - Les 11 - §21

Les 11
Argumentatiestructuren
§21
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Les 11
Argumentatiestructuren
§21

Slide 1 - Slide

Wat heb je voorbereid

Vragen tekst blz. 7 gemaakt.

Slide 2 - Slide

Doel van de les

Aan het eind van de les ken je drie
soorten argumentatieschema's.
Je kunt bij elk schema de juiste
kritische vragen stellen.

Slide 3 - Slide

Lesindeling

  • Herhaling / uitleg
  • Lezen tekst blz. 104
  • maken opdr. 14 t/m 21
  • Drillsters

Slide 4 - Slide

Lesindeling

  • Herhaling / uitleg
  • Lezen tekst blz. 104
  • maken opdr. 14 t/m 21
  • Drillsters paragraaf 20 / 21

Slide 5 - Slide

Argumentatieschema's
Een argumentatieschema geeft het verband aan tussen een standpunt en een argument.

Argumentatie op basis van kenmerken
 De schrijver of spreker geeft een of meer kenmerkende eigenschappen van een persoon, object of verschijnsel om een standpunt over een andere eigenschap te onderbouwen.

Voorbeeld:
Logisch dat Rutte die treitervloggers 'tuig van de richel noemt' (standpunt), VVD'ers bestrijden liever symptomen dan dat ze problemen structureel aanpakken.
(waarderend / eigenschap)

Slide 6 - Slide

Argumentatieschema's
Een argumentatieschema geeft het verband aan tussen een standpunt en een argument.


Argumentatie op basis van oorzaak en gevolg / doel-middel  (causaliteit)
De schrijver of spreker gaat ervan uit dat de gebeurtenis een bepaald gevolg zal hebben.
Hij wijst op een of meer gevolgen om waarschijnlijkheid te onderbouwen.

Voorbeeld:
- Overgewicht wordt vooral veroorzaakt door te weinig beweging (oorzaak en argument).
- Wij verkopen daarom in de kantine alleen nog maar gezonde voeding (gevolg en standpunt).

Slide 7 - Slide

Argumentatieschema's
Een argumentatieschema geeft het verband aan tussen een standpunt en een argument.

Argumentatie op basis van een vergelijking
De schrijver of spreker maakt een vergelijking tussen twee situaties; op grond van wat in de ene situatie (on)waarschijnlijk of (on)gepast is, onderbouwt hij een standpunt over wat in de andere situatie (on)waarschijnlijk of (on)gepast is.

Voorbeeld:
We gaan weer naar hotel De Herberg in Maastricht. De vorige keer was het daar ook goed.
 

Slide 8 - Slide

Lesindeling

  • Herhaling / uitleg
  • Lezen tekst blz. 104
  • maken opdr. 14 t/m 21
  • Drillsters paragraaf 20 / 21

Slide 9 - Slide

Doel van de les

Aan het eind van de les ken je drie
soorten argumentatieschema's.
Je kunt bij elk schema de juiste
kritische vragen stellen.

Slide 10 - Slide

Exit ticket

Slide 11 - Slide

Heb je het lesdoel van vandaag behaald?
😒🙁😐🙂😃

Slide 12 - Poll

Welke twee dingen heb je
geleerd in deze les?

Slide 13 - Open question

Op deze vraag heb ik nog
antwoord nodig.

Slide 14 - Open question