This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
OVER TAAL
Slide 1 - Slide
GRONDWOORDEN
1. Bij werkwoorden is het altijd het hele werkwoord. (vond => vinden - gepresenteerd => presenteren) 2. Verkleinwoorden zoek je bij het enkelvoud woord. (parapluutje => paraplu
3. Bij sommige woorden zoek je de kortste vorm. (prijzige => prijzig)
Slide 2 - Slide
Naar welk woord zoek je in het woordenboek? (wat is het grondwoord?)
Bedenk eerst: is het een ww of een zelfst nw?
Zij fietsten samen naar huis
Dat stel woont twee huizen verderop
Ik werkte gisteren in de fabriek
Zij herhaalden alle informatie over de toetsen
Vanmorgen werd ik wakker van de vogeltjes
Slide 3 - Slide
Wat is het grondwoord van 'hevige' in de zin?
'Hevige regenval zorgde voor een overstroming'
Slide 4 - Open question
Wat is het grondwoord van 'briesje' in de zin?
''Het waaide niet hard, het was slechts een briesje'
Slide 5 - Open question
Wat is het grondwoord van 'obstakels' in de zin?
''De weg lag vol met allerlei obstakels'
Slide 6 - Open question
Wat is het grondwoord van 'gepresteerd' in de zin?
''Afgelopen seizoen heeft het team goed gepresteerd.'
Slide 7 - Open question
Leg in je eigen woorden uit van een grondwoord is.
Slide 8 - Open question
Trappen van vergelijking
snel
sneller
snelst
Slide 9 - Slide
Vul het juiste woord in van de trappen van vergelijking?
groot - groter - ..............
Slide 10 - Open question
Vul het juiste woord in van de trappen van vergelijking?
smal - .......... - smalst
Slide 11 - Open question
Vul het juiste woord in van de trappen van vergelijking?
nuttig - .......... - .............
Slide 12 - Open question
Vul de juiste woorden in van de trappen van vergelijking? LET OP!!
weinig - .......... - .............
Slide 13 - Open question
Vul de juiste woorden in van de trappen van vergelijking? LET OP!!
goed - .......... - .............
Slide 14 - Open question
Vul de juiste woorden in van de trappen van vergelijking? LET OP!!