This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
First conditional
Slide 1 - Slide
TODAY'S PLAN
Today's lesson will be about if-sentences.
* Grammar explained
* LessonUp exercises
* Exercises Student's book
Slide 2 - Slide
If - sentences (first conditional)
If you study well,
you will pass the test.
Wanneer gebruik je de first conditional?
* Als er aan deze voorwaarde wordt voldaan, is de kans heel groot dat dit zal gebeuren.
Dus, als iets waarschijnlijk is om te gebeuren - nu of in de toekomst.
Slide 3 - Slide
If - sentences (first conditional)
If you study well,
you will pass the test.
voorwaarde
waarschijnlijk gevolg
* "If-clause", het zinsdeel waar if in staat.
* In dit zinsdeel gebruik je altijd de present simple
study
Slide 4 - Slide
If - sentences (first conditional)
If you study well,
you will pass the test.
voorwaarde
waarschijnlijk gevolg
* In dit zinsdeel gebruik je altijd will + een werkwoord
will pass
Slide 5 - Slide
If - sentences (first conditional)
If you study well,
you will pass the test.
voorwaarde
waarschijnlijk gevolg
* In dit zinsdeel gebruik je altijd will + een werkwoord
will pass
* "If-clause", het zinsdeel waar if in staat.
* In dit zinsdeel gebruik je altijd de present simple
study
Slide 6 - Slide
If - sentences (first conditional)
Waar moet je op letten?
* De First Conditional bestaat uit twee zinsdelen: eentje bevat een voorwaarde, de ander een waarschijnlijk resultaat / gevolg.
* Deze zinsdelen hebben beide een andere tense: in de if-clause (het zinsgedeelte met if) gebruik je altijd de Present Simple, in het andere zinsgedeelte (main clause) will + een werkwoord.
if + Present Simple
Future
Future
If + Present Simple
Slide 7 - Slide
If I ... (to have) enough money, I ... (to buy) new shoes.
A
have - will buy
B
will have - buy
C
have - buy
D
will have - will have
Slide 8 - Quiz
If I ... (to win) the lottery, I ... (to treat) myself with a new car.
A
will win - will treat
B
win - will treat
C
win - treat
D
will win - treat
Slide 9 - Quiz
I ... (to stay) home, if it ... (to rain)
A
stay - will rain
B
stay - rains
C
will stay - rains
D
will stay - will rain
Slide 10 - Quiz
Copy the sentence and add the answers
If I ... (to see) Mary, I ... (to tell) her.
Slide 11 - Open question
Copy the sentence and add the answers
If you ... (to work) hard, you ... (to get) rich.
Slide 12 - Open question
Copy the sentence and add the answers Their teacher ... (to be) sad if they don't ... (to pass) their exam.
Slide 13 - Open question
Copy the sentence and add the answers We ... (to invite) John, if he ... (to be) free tomorrow.
Slide 14 - Open question
Je gebruikt The First Conditional als iets ...... is om te gebeuren.
A
waarschijnlijk
B
niet waarschijnlijk
C
helemaal zeker
Slide 15 - Quiz
will
will not
Slide 16 - Slide
TIME CLAUSES WITH WHEN/AS SOON AS
When we get to school, I'll take you to see the nurse.
As soon asI think of other examples, I'll tell you.
When/as soon as + base form
will + base form in main clause
Difference?
Slide 17 - Slide
WHEN
Something will definitely happen in the future.
When you turn thirteen, I'll get you a banana.
AS SOON AS
Emphasises immediacy (urgentie)
As soon as the phone rings, I'll pick it up.
Slide 18 - Slide
CLASSWORK
Do the following exercises in your Student's Book, page 106/107: 1, 2 3, 4, 5