Herhaling werk en werkloosheid

Welkom
Economie
5 havo
 werk en werkloosheid 
1 / 41
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom
Economie
5 havo
 werk en werkloosheid 

Slide 1 - Slide

To do today
Bespreken toets
uitleg lesson-up over extra context werk en werkloosheid
maken vragen

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
verschillende soorten werkloosheid uitleggen
weten wat de begrippen beroepsbevolking/beroepsgeschikte bevolking inhouden
verschillen ratio's kunnen berekenen

Slide 3 - Slide

Aanbod van arbeid: alle werkenden en werklozen tussen 15 jr en pensioenleeftijd die WILLEN EN KUNNEN werken

Bij elkaar opgeteld in een land= de beroepsbevolking

Let op!: Werklozen (die werk zoeken) bieden zich dus ook aan op de arbeidsmarkt en zorgen dus ook voor AANBOD VAN ARBEID!!

Slide 4 - Slide

niet-beroepsbevolking
Niet alle "niet- actieven" horen bij de niet-actieven:
Wie ontvangen geen uitkering ?
Wie ontvangen wel een uitkering?    niet-actieven 
Wie betalen dat ?
(actieven)

Slide 5 - Slide

Participatiegraad
                                                   beroepsbevolking
 participatiegraad:   _______________________________ x 100%
                                          beroepsgeschikte bevolking

Het deelnemingspercentage geeft aan hoeveel procent van de beroepsgeschikte bevolking behoort tot de beroepsbevolking.
Beroepsgeschikte bevolking is iedereen tussen de 15 en 67 jaar.

Slide 6 - Slide

i/a ratio
Inactieven: (uitgedrukt als volledige uitkering)
Mensen met een uitkering.
Actieven: (uitgedrukt als volledige baan)
Mensen met een betaalde baan.
i/a ratio: verhouding tussen de inactieven en actieven.
Formule:
(𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑖𝑛𝑎𝑐𝑡𝑖𝑒𝑣𝑒𝑛)/(𝑎𝑎𝑛𝑡𝑎𝑙 𝑎𝑐𝑡𝑖𝑒𝑣𝑒𝑛) x 100

Slide 7 - Slide










De werkenden (actieven) betalen de uitkering ontvangers (niet-actieven)
Vergrijzing

Slide 8 - Slide

Waaruit bestaat je pensioen ?
Vergrijzing

Slide 9 - Slide

p/a ratio
 p/a ratio = werkgelegenheid in personen /  werkgelegenheid in arbeidsjaren
arbeidsjaar = voltijdbaan, dus het aantal banen wanneer er alleen volledig zou worden gewerkt. 
p/a ratio is bijv 1,4 dan doen 140 personen samen 100 volledige banen. 
Hoe hoger de p/a ratio, hoe meer deeltijdwerkers.

Slide 10 - Slide

ARBEIDSPRODUCTIVITEIT=

Productie(waarde) per persoon in een bepaalde periode

Voor het hele land bereken je de arbeidsproductiviteit door:
                              productiewaarde 
                              werkgelegenheid

Slide 11 - Slide

rekenvoorbeeld arbeidsproductiviteit
Voorbeeld:

Situatie 3: loonkosten +5% en arbeidsproductiviteit +10% 

Wat is de verandering in loonkosten per product?

Slide 12 - Slide

rekenvoorbeeld arbeidsproductiviteit
Voorbeeld:

Situatie 3: loonkosten +5% en arbeidsproductiviteit +10% 

Omzetten naar indexcijfers: loonkosten = 105.0 en arbeidsproductiviteit = 110.0.
LpP = 105.0 / 110.0 x 100% = 95.5 -> loonkosten per product dalen met 4,5% (= gunstig voor de werkgever).

Slide 13 - Slide

Vakbonds/uitbetalingsmatrix
Vakbonden willen een zo groot mogelijke achterban. Maar waarom zou je je willen aansluiten bij een vakbond?

Geen lid worden -> Vakbond is er toch wel, dus betaal je niets.
Wel lid worden -> Je hebt inbreng, maar moet wel betalen.

Stel: 
Door vakbond extra loon : €25 per maand
Kosten contributie: €15 per maand

Slide 14 - Slide

Gevangendilemma
collectieve dwang
Meeliftersgedrag
Rationeel gedrag

Slide 15 - Slide

Koopkracht = Reële loon (= RIC)
Nominale loon = loon in euro's = NIC
De hoeveelheid producten/diensten die je hiermee kunt kopen heet de koopkracht / RIC. Die hoeveelheid die je kunt kopen hangt namelijk van de prijsstijging/daling af. Stijgen de prijzen, dan kun je met hetzelfde geld minder kopen, dan wanneer de prijzen dalen.


indexcijfers!!

Slide 16 - Slide

Voorbeeldopgave koopkracht
Heleen ontvangt in 2019 ongeveer € 2.000 aan loon per maand. De boodschappen die ze maandelijks haalt kosten haar € 250. 
Ze heeft geluk, want door goed presteren ontvangt ze een loonstijging in 2020: € 2.400 per jaar. Wanneer ze de krant opent, leest ze wel dat de boodschappen in 2020 gemiddeld met 5% zijn gestegen.

Bereken haar koopkrachtverandering van 2019 naar 2020 (=Reële inkomensverandering = RIC).

Slide 17 - Slide

Voorbeeldopgave koopkracht
Heleen ontvangt in 2019 ongeveer € 2.000 aan loon per maand. De boodschappen die ze maandelijks haalt kosten haar € 250. 
Ze heeft geluk, want door goed presteren ontvangt ze een loonstijging in 2020: € 2.400 per jaar. Wanneer ze de krant opent, leest ze wel dat de boodschappen in 2020 gemiddeld met 5% zijn gestegen.

Bereken haar koopkrachtverandering van 2019 naar 2020 (=Reële inkomensverandering = RIC).
NIC = €2.000 + €200 (€2.400 / 12 = €200) = €2.200 -> N-O / O x 100% = 10% -> indexcijfer = 110.0
PIC = Gem. prijs boodschappen in 2020 = +5% -> indexcijfer = 105.0
RIC = NIC / PIC = 110.0 / 105.0 x 100 = 104.8 -> koopkrachtverandering 2020 tov 2019 = +4,8% 

Slide 18 - Slide

Er bestaan primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden. 
- Primaire gaat voornamelijk over het loon en beloningen.
- Secundaire over alle overige voorwaarden.




Een CAO wordt in principe voor één jaar afgesloten, waarbij enkele afgevaardigden van het bedrijf en de vakbonden aanwezig zijn. Komt hier een bindende afspraak uit? Dan geldt dat voor iedereen binnen deze bedrijfstak, dus ook de niet-vakbondsleden.



Arbeidsovereenkomst

Slide 19 - Slide

Wat is asymmetrische informatie?
A
Beide partijen hebben evenveel informatie
B
beide partijen hebben niet evenveel informatie
C
beide partijen hebben geen informatie
D
hebben beide partijen informatie?

Slide 20 - Quiz

De inflatie is 2%. De loonstijging is 4,5%. De arbeidsproductiviteit stijgt met 4%. Hoeveel is de initiële loonstijging?

Slide 21 - Open question

Arbeidsmarktflexibiliteit
Snelheid waarmee vraag en aanbod zich aan elkaar aanpassen. 
In theorie arbeid homogeen. 
  • Geen onderscheid.
Maar in werkelijkheid is arbeid niet zo flexibel. 

Slide 22 - Slide

Belang arbeidsmarktflexibiliteit
Voorwaarde voor economische groei --> vraag en aanbod Kunnen sneller op elkaar reageren en daardoor minder inefficiënties
  • Minder werkloosheidsuitkeringen
  • Snellere opvulling van vacatures
  • Inspelen op veranderingen

Slide 23 - Slide

In slechte tijden hebben consumenten weinig vertrouwen in de economie. Wat is hiervan de invloed op de werkgelegenheid?

Slide 24 - Open question

Baancreatie en baanvernietiging

Slide 25 - Slide

Baancreatie

Hoogconjunctuur
Dienstverlening

Baanvernietiging

Laagconjunctuur
Arbeidsintensieve bedrijfstakken --> arbeid wordt vervangen door machines. 
Sterke groei arbeidsproductiviteit. 

Slide 26 - Slide

Risico en onzekerheid

Vaste werknemers
  • Meer inkomenszekerheid
  • Ontslagvergoeding
  • Doorbetaling bij ziekte (2 jaar)
Flexibele baan
  • Meer onzekerheid
  • Je zou een compensatie verwachten hiervoor. 

Slide 27 - Slide

Flexibele schil
Tijdelijk contract
Uitzendkrachten
Freelancers
Oproepkrachten
Zzp'ers
--> grote behoefte naar vanuit werkgevers. 

Slide 28 - Slide

Voordelen ontslagbescherming
  • Niet altijd een lagere werkloosheid (bijv. VS)
  • Hogere productiviteitsgroei (investeren in arbeid)
  • Meer innovatie (arbeidsbesparende technieken).
  • Grotere toewijding en betrokkenheid van personeel. 

Slide 29 - Slide

Waarom is er vanuit werkgevers een grote behoefte aan het flexibele schil?

Slide 30 - Open question

Asymmetrische informatie
Partijen hebben verschillende informatie. 
Werkgever weet niet wat een nieuwe arbeidskracht te bieden heeft. 

Slide 31 - Slide

Soorten werkloosheid
- Conjuncturele werkloosheid 
- Structurele werkloosheid
- Seizoenswerkloosheid
- Regionale werkloosheid
- Frictie werkloosheid 

Slide 32 - Slide

UWV
Je gaat naar het UWV Werkbedrijf en krijgt een
WW- uitkering 🡪 je bent dan een geregistreerde werkloze.


Je gaat niet naar het UWV Werkbedrijf 🡪 je bent dan een verborgen werkloze. 

Slide 33 - Slide

Conjuncturele werkloosheid

  • Tijdelijk
  • oorzaak: daling van lonen en/of export

Slide 34 - Slide

Regionale werkloosheid
Werkloosheid die in bepaalde gebieden hoger is dan in de rest van Nederland

Slide 35 - Slide

Seizoenswerkloosheid
Seizoenswerkloosheid ontstaat omdat er in een bepaald seizoen het werk niet uitgevoerd kan worden. 
Bijvoorbeeld een ijsverkoper. In de winter zal een ijsverkoper nauwelijks ijs verkopen en is er dus ook 
minder werkgelegenheid in dit beroep.

Slide 36 - Slide

Frictiewerkloosheid 
Je verliest je baan en zoekt een andere...

Je studeert af en zoekt een baan...

De tijd hiertussen heet frictiewerkloosheid.

Slide 37 - Slide

Structurele werkloosheid
  • Is werkloosheid die er eigenlijk altijd is (blijvende werkloosheid)
Kan veel oorzaken hebben, bijvoorbeeld:
  • Personeel vervangen door machines
  • Verplaatsen van productie naar lage lonen landen
  • Maar ook: Er zijn wel banen, maar mensen hebben geen passende opleiding

Slide 38 - Slide

Van welk soort werkloosheid is sprake?
"De ijsboer in de winter"
A
frictie werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
C
Seizoenswerkloosheid
D
Conjuncturele werkloosheid

Slide 39 - Quiz

Welke werkloosheid is niet tijdelijk?
A
conjuncturele werkloosheid
B
structurele werkloosheid

Slide 40 - Quiz

Als het slecht gaat met de economie noem je deze werkloosheid ...
A
structurele werkloosheid.
B
seizoenswerkloosheid.
C
verborgen werkloosheid.
D
conjuncturele werkloosheid.

Slide 41 - Quiz