H2 - week 48- grammatica H2 - les 1

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Ma, Di, wo, vrij

Let op: 
Leg je leesboek en je laptop (dicht) op tafel
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Ma, Di, wo, vrij

Let op: 
Leg je leesboek en je laptop (dicht) op tafel

Slide 1 - Slide

- Welkom
- Stillezen
- Grammatica woordsoorten H1 - persoonlijk en bezittelijk vnw. - afsluiten
- Start grammatica H2

Doel: 
- Je legt uit wat een voornaamwoord is
- Je gebruikt het persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord correct.
- Je ziet of een zin een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde heeft. 
Vandaag in de les:

Slide 2 - Slide

Stillezen
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Welk begrip hoort erbij de afkortingen?
- ZN
- BN
- BLW
- OLW
- VZ
- ZWW/ HWW
- Aanw. vnw
- Vr. vnw
- BW
Woordsoorten - De Brug

Slide 4 - Slide

Voornaamwoorden zijn woorden die iets zeggen over/verwijzen naar een persoon of ding, zonder de persoon of het ding zelf te noemen.

Persoonlijk voornaamwoord:  Ik, jij, hij, zij, het, etc.
Bezittelijk voornaamwoord: mijn, jouw, zijn, haar, etc. 
Voornaamwoorden

Slide 5 - Slide


Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) duidt een persoon, dier of ding aan: 

- zij verloren de wedstrijd; pas op, hij bijt!; ik heb het op tafel gelegd.
Persoonlijk voornaamwoord

Slide 6 - Slide


Een bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) geeft aan van wie iets is

Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort: 
jullie tuin, ons feest, jouw beste vriend.
Bezittelijk voornaamwoord

Slide 7 - Slide

Bez. en pers. voornaamwoord

Slide 8 - Slide


Maak nu de paragraaf Gram. H1 af.
(opdracht 1, 2, 3, 10 en 11) 

Klaar?
Start met grammatica H2
voornaamwoord afronden
timer
10:00

Slide 9 - Slide

Werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in een zin.

Ik zou naar school willen lopen
Grammatica zinsdelen: gezegde

Slide 10 - Slide

Werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in een zin.

Ik zou naar school willen lopen
Gezegde - zww en hww
zelfstandig werkwoord
hulp- werkwoord
hulp- werkwoord
met een actie

Slide 11 - Slide

Werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in een zin.

Ik zou naar school willen lopen
Gezegde - zww en hww
zelfstandig werkwoord
hulp- werkwoord
hulp- werkwoord
Zelfstandig werkwoord = 
-bij dit woord vorm je een plaatje in je hoofd
- Alleen in een zin, of achteraan. 

Slide 12 - Slide

Werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in een zin.
Naamwoordelijk gezegde = alle werkwoord + wat het onderwerp is.

- De directeur is boos   = naamwoordelijk
- De directeur doet boos  = werkwoordelijk
Gezegde

Slide 13 - Slide

Werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in een zin.
Naamwoordelijk gezegde = alle werkwoord + wat het onderwerp is.

- De directeur gooit de bal  = werkwoordelijk gez. 
- De directeur is boos   = naamwoordelijk gez.
Gezegde

Slide 14 - Slide

Er bestaan twee soorten zinnen:

1. Het onderwerp doet iets of deed iets;
2. Het onderwerp is iets.

In zin 1 zit een werkwoordelijk gezegde
In zin 2 zit een naamwoordelijk gezegde. 
Actief of 'staat van zijn'

Slide 15 - Slide

Het werkwoordelijk gezegde =
Alle werkwoorden in een zin (alleen werkwoordelijk deel)
- De bal rolde over het veld

Het naamwoordelijk gezegde =
werkwoorden (werkwoordelijk deel) + wat erover het OW is of wordt (naamwoordelijk deel)
- De bal is (werkwoordelijk deel) [rondnaamwoordelijk deel)
Werkwoordelijk of naamwoordelijk

Slide 16 - Slide

Jip geeft de planten water

pv =
Ow = 
ow doet iets/ Ow is of wordt iets
                          Wat is/wordt het ow?
NG/WG = 
Werkwoordelijk of naamwoordelijk

Slide 17 - Slide

Jip is boos

pv =
Ow = 
ow doet iets/ Ow is of wordt iets
                          Wat is/wordt het ow?
NG/WG = 
Werkwoordelijk of naamwoordelijk

Slide 18 - Slide

Wat:  
H1 - grammatica - persoonlijk/bezittelijk voornaamwoord
opdracht 1, 2, 3, 10 en 11 (woensdag af)

Grammatica H2 (naamwoordelijk gezegde) en (koppelwerkwoord en hulpwerkwoord)

Wanneer: deze week
Waar moet je op letten: Werk heel netjes en raffel het niet af, 


Aan de slag:

Slide 19 - Slide