This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Klas 2
Spelling :
leestekens
Slide 1 - Slide
Onderdelen
Introductie
1. Meervoud
2. Hoofdletters
3. Leestekens
4. Samenstellingen
5. Trema en koppelteken
6. Afkortingen
Slide 2 - Slide
! ? . ,
Hoe zat het ook alweer?
Wat zijn de regels die bij deze 4 leestekens horen? Schrijf op wat jij nog weet.
3 min.
timer
3:00
Slide 3 - Slide
Leestekens
Punt: aan het eind van de zin
Vraagteken: na een vraagzin
Uitroepteken: na een zin die wordt geroepen, of na een zin met veel emotie
Slide 4 - Slide
Komma
1. Tussen twee persoonsvormen:
Als ik zakgeld krijg, koop ik die trui.
(Als ik zakgeld kreeg, kocht ik die trui.)
Slide 5 - Slide
Komma
2. Tussen delen van een opsomming
Ze houdt van popmuziek, jazz en reggae.
Slide 6 - Slide
Komma
3. Na een naam of uitroep aan
het begin van de zin
Marja, heb je mijn sokken gezien?
Hee, waar ga je heen?
Slide 7 - Slide
Komma
4. Voor het woord MAAR (als er een tegenstelling volgt).
Ik houd van chips, maar ik eet ze niet meer.
Slide 8 - Slide
Komma
4. Voor de woorden
DOORDAT, NADAT, OMDAT, TERWIJL, VOORDAT, WANT, ZODAT, ZODRA, MAAR
Ik bel je, omdat ik je wat wil vragen.
Slide 9 - Slide
Dubbele punt
Je zet een dubbele punt als je iets
aankondigt of opsomt.
Er zijn twee mogelijkheden: het gaat door
of het gaat niet door.
Slide 10 - Slide
:
Directe rede/ citaat. Je schrijft letterlijk wat iemand zegt
Isa zei: 'We hebben morgen een Duits proefwerk.'
Sanne vroeg: 'Hebben we huiswerk voor morgen?'
Andersom niet!
'Hebben we huiswerk voor morgen?' vroeg Dominique.
Slide 11 - Slide
:
NIET in de indirecte rede.
Robin zei dat we geen huiswerk hebben voor wiskunde.
Directe rede:
Robin zei: 'We hebben geen huiswerk voor morgen.'
Slide 12 - Slide
;
Opsomming met lange delen.
Je kunt bij ons huiswerkinstituut terecht wanneer je beter wilt leren plannen; wanneer je het moeilijk vindt om je te concentreren; wanneer je moeite hebt met sommige vakken en als je een achterstand wilt inhalen.
Slide 13 - Slide
Welk leesteken hoort er achter de zin? Schiet toch eens op
A
een punt
B
een uitroepteken
C
een vraagteken
D
niets
Slide 14 - Quiz
Welk leesteken hoort er achter de zin?
Ik ben blij dat het bijna vakantie is
A
een punt
B
een uitroepteken
C
een vraagteken
D
niets
Slide 15 - Quiz
Welk leesteken hoort er achter de zin? Vind jij leestekens moeilijk
A
een punt
B
een uitroepteken
C
een vraagteken
D
niets
Slide 16 - Quiz
maarten riep wat kun je hard rennen kees verbeter
Slide 17 - Open question
Hij heeft verschillende hobby's voetbal tennis volleybal en lezen Verbeter!
Slide 18 - Open question
je kunt een heleboel leren maar dan moet je wel oefenen Verbeter!
Slide 19 - Open question
Aan de slag! Blz. 153
Maak opdracht 1 t/m 4.
De uitleg voor punt, komma,
uitroepteken en vraagteken staat op
blz. 33.
Slide 20 - Slide
In hoeverre heb jij het idee dat je deze leestekens correct kunt gebruiken?