Omgeving en relaties V4

H 6: Soorten en Populaties
  • 6.3: Soorten in hun omgeving 
  • 6.4: Relaties tussen soorten
1 / 49
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

H 6: Soorten en Populaties
  • 6.3: Soorten in hun omgeving 
  • 6.4: Relaties tussen soorten

Slide 1 - Slide

Planning twee lessen
  • Kort herhalen vorige lesstof
  • uitleg 6.3 en 6.4

Slide 2 - Slide

De vorige lessen
  • Soort?
  • Populatie?
  • Beperkende factor?

Slide 3 - Slide

Wat is een soort?
A
Individuen met sterke genetische overenkomsten.
B
Individuen die vruchtbare kinderen kunnen krijgen.
C
Individuen die nakomelingen kunnen maken.
D
Individuen die genetisch niet te onderscheiden zijn.

Slide 4 - Quiz

Wat is een populatie.
A
Een groep soorten.
B
Een groep individuen.
C
Een aantal dieren van dezelfde soort.
D
Een aantal organismen van dezelfde soort.

Slide 5 - Quiz

Wat is een voorbeeld van beperkende factor voor een boom?
A
Het hebben van een hoeveelheid bladeren.
B
De aanwezigheid van stikstof in de lucht.
C
De hoeveelheid water in de grond.
D
De aanwezigheid van konijnen in de buurt.

Slide 6 - Quiz

Lees het verhaal over het hockeyveld...

Slide 7 - Slide

Hoeveel konijnen ving hij de eerste keer?

A
189 konijnen
B
14000 konijnen
C
440 konijnen
D
278 konijnen

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Slide

Leerdoel:
  • Je leert hoe de omgeving bepaalt welke soorten er kunnen leven.
  • Je leert welke voedselrelaties er tussen organismen bestaan.
  • Je leert welke langdurige relaties er tussen organismen bestaan.

Slide 10 - Slide

Begrippen:
  • (a)biotische factoren
  • tolerantiegebied/tolerantiegrens/optimumgebied
  • predator-prooirelatie
  • voedselweb
  • accumulatie
  • mutualisme/ commensalisme (epifytisme)/ parasitisme

Slide 11 - Slide

Biotische factoren= invloed van andere organismen op een organisme. Vb: 
  • Concurrenten
  • Voedsel
  • Predatoren
  • Ziekteverwekkers
  • Enz...
Abiotische factoren: invloed van de niet-levende natuur op een organisme. Vb:
  • Water
  • Wind
  • Zon
  • Aarde
  • Zoutgehalte
  • Enz..


Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Tolerantiegrenzen

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Welke curve is de blauwe reiger?

Slide 16 - Slide

Welke curve was de Blauwe reiger?
A
grafiek Q
B
grafiek P

Slide 17 - Quiz

Geef je antwoord op de volgende slide

Slide 18 - Slide

Geef hier je antwoord van de vorige slide
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 19 - Quiz


Op de X-as van deze grafiek wordt de vochtigheid van de grond weergeven. Op de Y-as zie je de overlevingskansen van  de verschillende planten soorten a, b, c en d
Welke van de uitspraken is niet waar.
A
Binnen de tolerantie grenzen van c komen soort d en b ook voor.
B
Soort b heeft een grotere tolerantiegrens en is daarom beter bestand tegen schommelingen
C
Soort a en c komen niet naast elkaar voor in een gebied.
D
Bij de optimum waarde van a kunnen soorten b, c en d niet overleven.

Slide 20 - Quiz

Habitat
  • de levensomgeving van plant /schimmel /dier/bacterie.
  • Bij planten ook standplaats genoemt ipv habitat.
  • plaats  =  de plek in een ecosysteem waar je een organisme leeft

Slide 21 - Slide

Niche
  • Soorten kunnen (gedeeltelijk) dezelfde habitat hebben.
  • Dit kan omdat ze een verschillende rol of functie hebben
  • de rol of functie van een organisme  noemen we Niche
  • gaat over de interactie van de soort met het ecosysteem.
Bijv.:
de rol van een boomsoort is het geven beschutting, nestgelegenheid, schaduw en voedselbron zijn.

Slide 22 - Slide

Verschil habitat - niche
  • habitat is het "adres" 
  • niche het "beroep"

Slide 23 - Slide

Door verschillen in niche kunnen verschillende soorten samenleven in dezelfde habitat.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

Huiswerk
  • maak van bs 6.3 de opdrachten 24 t/m 39
  • Kies je eigen leerroute!  

Slide 26 - Slide

Bs 6.4: relaties tussen soorten

Slide 27 - Slide

Leerdoel:
  • Je leert hoe de omgeving bepaalt welke soorten er kunnen leven.
  • Je leert welke voedselrelaties er tussen organismen bestaan.
  • Je leert welke langdurige relaties er tussen organismen bestaan.

Slide 28 - Slide

Predator-prooirelatie
Carnivoren
Herbivoren 
Omnivoren
Predatoren: soorten die op andere soorten bouwen voor hun energievoorziening. (OOK herbivoren)

Slide 29 - Slide

De grenzen zijn vaak vaag..

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Video

Predator-prooirelatie

Slide 32 - Slide

Er zijn altijd meer predatoren dan prooien in een predator-prooirelatie.
A
waar
B
niet waar

Slide 33 - Quiz

Slide 34 - Slide

Wie zijn de consumenten van de 2e orde?
A
leeuw, aap, lynx, jaguar
B
jaguar, gier, das, slang
C
giraffe, neushoorn, sprinkhaan, muis
D
hert, slang, vogel, neushoorn

Slide 35 - Quiz

Wat zijn consumenten van de 3e orde?
A
leeuw, jaguar, gier, das
B
gier, das, jaguar, slang
C
slang, gier, das, jaguar
D
hert, lynx, muis, kip

Slide 36 - Quiz

Verstoorde voedselketens
  • Ziektes 
  • Gif

Slide 37 - Slide

Accumulatie

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

Epifyten

Slide 43 - Slide

Dit is een voorbeeld van..
A
commensalisme
B
epifytisme
C
parasitisme
D
mutualisme

Slide 44 - Quiz

Dit is een voorbeeld van...
A
commensalisme
B
epifytisme
C
parasitisme
D
mutualisme

Slide 45 - Quiz

Dit is een voorbeeld van...
A
commensalisme
B
epifytisme
C
parasitisme
D
mutualisme

Slide 46 - Quiz

Je kunt nu...
  • beschrijven hoe de omgeving bepaalt welke soorten er kunnen leven.
  • beschrijven welke voedselrelaties er tussen organismen bestaan.
  • beschrijven welke langdurige relaties er tussen organismen bestaan.

Slide 47 - Slide

Huiswerk
  • maak van bs 6.4 de opdrachten 41 t/m 53
  • Kies je eigen leerroute!  

Slide 48 - Slide

Slide 49 - Video