les van 18.03.18

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Logo.de opdracht

Je gaat zometeen een nieuwsuitzending van logo kijken. Je moet tijdens het kijken 10 vragen en 10 antwoorden bij de uitzending maken. De vragen en de antwoorden moeten in volledige zinnen geformuleerd zijn. (natuurlijk in het Duits) 

https:

Schrijf hier alle vragen op die je bij logo gemaakt hebt

Schrijf hier alle antwoorden op. Denk aan dat je met hele zinnen een antwoord moet geven

Even kijken hoe goed je de sterke werkwoorden geleerd hebt: 

Kies bij de onderstaande opdrachten A,B,C of D

hij rijdt

1. er fahrt
2. er fuhr
3. er fährt
4. er ist gefahren

heten; in de ovt en vvt tijd

1. hieß - hat geheißen
2. heißt - hat geheißen
3. hießt- ist geheißen
4. hieß - hat geheißt

drinken - drinkt - heeft gedroknen

1. trinken- trunk - hat getrunken
2. trinken - trank - hat getrunken

lopen; hardlopen

1. laufen - er läuft- lief- ist gelaufen
2. läufen - er lauft- lief- hat gelaufen
3. laufen- er lauft- lief - ist gelaufen
4. laufen- er läuft- laufte- ist gelaufen

laten

1. lassen- er lässt- er ließ- hat gelassen
2. lassen - er lasst - er ließt - er hat gelassen

gooien

1. werfen - er wirft - er warf- er hat geworfen
2. werpen- er werft- er wärft- er hat geworfen
3. werfen- er wirft- er wärft- er hat geworfen

eten

1. essen - er esst - er aß - er hat gegessen
2. essen- er isst - er aßt- er hat gegessen
3. essen - er ist - er aß - er hat gegessen
4. essen- er isst - er aß - er hat gegessen

gebeuren

1. geschehen- es geschieht- es geschah - es hat geschehen
2. geschehen- es geschiet - es geschoh - es ist geschehen
3. geschehen- es geschieht- es geschah- es ist geschehen

nemen

1. nehmen- er nehmt- er nahm - er hat genommen
2. nehmen- er nihmt- er nahm- er hat genommen
3. nehmen- er nimmt- er nahm - er ist genommen
4. nehmen - er nimmt - er nahm - er hat genonmen

Huiswerk opdrachten

4,4

10,2

17,5

Presse und Sprache

Zoek woorden in de woordenlijst van H 13 die op elkaar lijken (min. 10)

Zoek woorden in de woordenlijst van H 13 die het tegenovergestelde betekenen. (min. 10)

Maak 10 zinnen met de woorden uit H13 en gebruik de grammatica die je tot nu toe geleerd hebt

verleden tijd - sterke werkwoorden:
vervoeg door personen werkwoord
" tun"

Hoe herken je een sterk werkwoord?

welke uitzonderingen bij de sterke werkwoorden ken je?

Ga nu je gesprekjes oefenen

Noem 3 dingen die je tijdens deze les geleerd hebt.

Stel 1 vraag over deze les; Misschien wat je nog niet goed begrijpt?

Heb je goed gewerkt vandaag?

Huiswerk

1. Je leert nu alle sterke werkwoorden uit je tekstboek - blz. 65, 66

2. Je leert woordjes H13 - zorg dat je via ELO bij het boek kunt komen en maak daar de opdrachten met woordjes bij h13

3. Je leert gesprekken die je in deze les geoefend hebt; - neem ze op en stuur die naar mij toe per mail

4. Oefen grammatica via de onderstaande link (je kunt op deze site ook nog eens uitleg volgen) :

kijk onderstaande dia

https: