unit 3 - herhaling van en test over spelling present continuous

2 February
    
T1A
1 / 22
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

2 February
    
T1A

Slide 1 - Slide

  • Your homework was ex. 6, 7, 8, 9 in lesson 4, unit 3. Let's check! Go to your online method.
  • Let's repeat!
Let's start!

Slide 2 - Slide

Als je in het Engels wilt zeggen dat iets nu (op het moment dat je het zegt) bezig is, gebruik je de present continuous:

I am talking to you right now!

Let op de werkwoorden!
The present continuous

Slide 3 - Slide

I am talking to you right now!
Peter is doing the dishes, while his dad is watching TV.
We are looking forward to the holidays!

Onderwerp + am, is, are + werkwoord + -ing
I  ...                      am ...               talking.

The present continuous

Slide 4 - Slide

Hoe maak je een vraag in de present continuous?

Peter is repairing his computer.

Sleep het hulpwerkwoordje naar voor!


The present continuous

Slide 5 - Slide

Hoe maak je een vraag in de present continuous?

Is Peter repairing his computer?

Sleep het hulpwerkwoordje naar voor!


The present continuous

Slide 6 - Slide

Hoe maak je een ontkenning in de present continuous?

Peter is not repairing his computer.
Peter isn't repairing his computer.

Zet 'not' achter het hulpwerkwoordje!


The present continuous

Slide 7 - Slide

Hoofdregel                     Zet -ing achter het werkwoord: walk - walking

Let op:
  1. Het woord eindigt op een -e: live - living
  2. Het woord eindigt op -ie: die - dying
  3. De voorlaatste letter is  een Korte Klinker met Klemtoon, gevolgd door een medeklinker: swim - swimming, begin - beginning
  4. Het woord eindigt op -l: travel - travelling
De spellingsregels

Slide 8 - Slide

I
You
He
We
am eating
are swimming on your own
is playing a game
are watching our children

Slide 9 - Drag question

Schrijf de -ing vorm van de volgende werkwoorden op:
let op de spelling!

work

Slide 10 - Open question

Schrijf de -ing vorm van de volgende werkwoorden op:
let op de spelling!

swim

Slide 11 - Open question

Schrijf de -ing vorm van de volgende werkwoorden op:
let op de spelling!

begin

Slide 12 - Open question

Schrijf de -ing vorm van de volgende werkwoorden op:
let op de spelling!

reveal

Slide 13 - Open question

Schrijf de -ing vorm van de volgende werkwoorden op:
let op de spelling!

knit

Slide 14 - Open question

Schrijf de -ing vorm van de volgende werkwoorden op:
let op de spelling!

stop

Slide 15 - Open question

Schrijf de -ing vorm van de volgende werkwoorden op:
let op de spelling!

read

Slide 16 - Open question

Schrijf de -ing vorm van de volgende werkwoorden op:
let op de spelling!

lie

Slide 17 - Open question

Schrijf de -ing vorm van de volgende werkwoorden op:
let op de spelling!

play

Slide 18 - Open question

Schrijf de -ing vorm van de volgende werkwoorden op:
let op de spelling!

travel

Slide 19 - Open question

Schrijf de -ing vorm van de volgende werkwoorden op:
let op de spelling!

coach

Slide 20 - Open question

Schrijf de -ing vorm van de volgende werkwoorden op:
let op de spelling!

make

Slide 21 - Open question

Oefen hier, hier of hier! Oefen tot het eind van de lestijd.

Huiswerk: 
leer nog eens de woorden van unit 3, les 2, 3 en 4
Let's practice!

Slide 22 - Slide