Week 39 - Grammatica zinsdelen les 1

Grammatica
1 / 13
next
Slide 1: Mind map
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammatica

Slide 1 - Mind map

Tekst
Tekst

Slide 2 - Slide

Startopdracht (blz. 28)
Mijn nichtjes en ik hebben gisteren bij Jim een taart gebakken voor oma.
Gisteren hebben mijn nichtjes en ik bij Jim een taart gebakken voor oma.
 

Slide 3 - Slide

Startopdracht (blz. 28)

Slide 4 - Slide

Dit werkwoord geeft aan in welke tijd de zin staat en om hoeveel personen de zin draait. 

3 manieren om de PV te vinden. 
Persoonsvorm

Slide 5 - Slide

  1. Vraagzin maken - eerste woord is pv
  2. Zin in andere tijd zetten - veranderde ww is pv
  3. Hoeveelheid veranderen - veranderde ww is pv

  1. Jij let op je nichtje/ Let jij op je nichtje?
  2. Jij let op je nichtje/ jij lette op je nichtje. 
  3. Jij let op je nichtje/ jullie letten op je nichtje. 
Persoonsvorm

Slide 6 - Slide

Wat is de pv?
Dit jaar zal niemand in deze klas blijven zitten.
A
Dit jaar
B
zal
C
Niemand in deze klas
D
zitten

Slide 7 - Quiz

Mijn nichtjes en ik hebben gisteren bij Jim een taart gebakken voor oma.
Gisteren hebben mijn nichtjes en ik bij Jim een taart gebakken voor oma.

Slide 8 - Slide

Mijn nichtjes en ik / hebben / gisteren / bij Jim / een taart / gebakken / voor oma.
Gisteren / hebben / mijn nichtjes en ik / bij Jim / een taart / gebakken / voor oma.

Slide 9 - Slide

Stukjes van de zin die altijd bij elkaar horen
- ze hebben samen één functie in de zin:

- Wie (doet iets)
- Wat (doet iets)
- Waarmee ( doet iemand iets)
- Voor wie (doet iemand iets)
- Waar, Wanneer, Hoe, Waarom (doet iemand iets)

Zinsdelen

Slide 10 - Slide

Hoe weet je nou wat er bij elkaar hoort?

  1. Zoek de PV - dat is altijd één zinsdeel
  2. De PV staat (in een gewone zin met punt) altijd op de tweede positie.
  3. Het stukje voor de pv hoort dus bij elkaar
  4. Daarna ga je met de zin puzzelen, wat kan er nog meer los voor de pv, zonder dat de betekenis veranderd? 

Zinsdelen

Slide 11 - Slide

  1. De jongens lopen naast elkaar naar school.
  2. Ik geef mijn eten aan Marlene
  3. De muis van Bas is weer ontsnapt.

Zinsdelen

Slide 12 - Slide

  1. De jongens / lopen / naast elkaar naar school.
  2. Ik / geef / mijn eten aan Marlene
  3. De muis van Bas / is / weer ontsnapt.

Zinsdelen

Slide 13 - Slide