Samenvatting en opdrachten

Samenvatting en opdrachten
SPELLING
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Samenvatting en opdrachten
SPELLING

Slide 1 - Slide

WAT HEB JE GELEERD
De afgelopen weken ben je aan de slag gegaan met de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd (tt) en verleden tijd (vt), daarnaast heb je geleerd waar en hoe het voltooid deelwoord geschreven moet worden, dat het voltooid deelwoord ook gebruikt kan worden als bijvoeglijk naamwoord, maar ook hoe samenstellingen en verkleinwoorden geschreven dienen te worden. En je hebt kennis gemaakt met verschillende dicteewoorden. 

Slide 2 - Slide

DE PERSOONSVORM (TT EN VT)
De persoonsvorm is een vorm van het werkwoord. 
persoonsvorm tt: 
* ik-vorm -> alleen stam
* komt achter jij/hij/zij/ een -t achter
* in meervorm hele werkwoord


Let op:
Staat het werkwoord voor jij, dan geen -t achter het ww. 

Loop jij naar school.
Jij loopt naar school.

Slide 3 - Slide

DE PERSOONSVORM (TT EN VT)
De persoonsvorm is een vorm van het werkwoord. 
persoonsvorm vt: 
* sterke werkwoorden
- veranderen van klank
* zwakke werkwoorden
- veranderen niet van klank
- schrijft -de(n) of -te(n) achter het werk-
woord.


Let op:
Eindigt de ik-vorm al op -t of -d? Dan komt daar óók -te(n) of -de(n) achter.

Ik vluchtte de kelder in. 
De orkaan verwoestte tientallen huizen.


Slide 4 - Slide

Hoe vervoeg je een werkwoord (TT) met jij/hij/zij/het...
A
Met 't exfokschaap
B
Door de stam te zoeken
C
Stam + T
D
Stam + en

Slide 5 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Persoonsvorm verleden tijd zwak
Persoonsvorm verleden tijd sterk
Maarten van der Weijden zwom met moeite de Elfstedentocht.
Vannacht pleegde een tiener een overval op de Spar.
Ik moet moeite doen om op te letten.

Slide 6 - Drag question

Kijk goed naar het schema:
1 onder welk onderdeel hoort het werkwoord "wandelen"?
2. Schrijf deze op de juiste manier op in de meervoudsvorm (vt).

Slide 7 - Open question

MEERVOUD OP  -iën, -ieën en -eën 
Sommige zelfstandige naamwoorden eindigen op -ie of -ee. Voor het meervoud gebruik je dan een trema: dat zijn twee puntjes op een letter. Het trema is nodig voor de juiste uitspraak.



Meervoud op -iën -> Olie - Oliën
Meervoud op -ieën -> Therapie - Therapieën
Meervoud op -eën -> Zee - Zeeën

Slide 8 - Slide

porie
Meervoud op -iën
meervoud op -ieën
meervoud op -eën
zee
idee
drie
olie
braderie 

Slide 9 - Drag question

VOLTOOID DEELWOORD
Voltooid deelwoord = Vorm van het werkwoord die gebruikt wordt om de voltooide tijd te vormen. Er staat altijd een vorm van hebben, zijn of worden bij.

vd sterke ww
Werkwoorden die je in de voltooide tijd schrijft zoals je hoort 
en bijna altijd eindigen op -en. (slapen -> geslapen)
vd zwakke ww

Werkwoorden die in de voltooide tijd 
eindigen op -d en -t. (wandelen -> gewandeld)




Sommige werkwoorden beginnen met be-, ge-, her-, ver- of ont-. Bij het voltooid deelwoord schrijf je er dan geen ge- voor.

Slide 10 - Slide

Sleep het werkwoord
voltooid deelwoord eindigt op d
voltooid deelwoord eindigt op t
voltooid deelwoord eindigt op en
fietsen
niezen
koken
lachen
wassen
vergissen
respecteren
schrobben

Slide 11 - Drag question

VOLTOOID DEELWOORD als bijvoeglijk naamwoord
Van een voltooid deelwoord kun je een bijvoeglijk naamwoord maken, het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord..
• Voltooide deelwoorden op -en veranderen als bijvoeglijk naamwoord niet.
– Mijn ijsje is gesmolten. (vd)
Het gesmolten ijsje (bn)
– De kleren zijn gedragen. (vd)
De gedragen kleren (bn)






Alle andere vd schrijf je als bn zo kort mogelijk. Maar denk aan de spellingsregels, zoals de dubbele medeklinker! Ook komt er soms een -e achter.
De foto is vergroot (vd)
De vergrote foto (bn)
Het plafond is gewit (vd)
Het gewitte plafond (bn)

Slide 12 - Slide

Een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord:
A
Schrijf je zo kort mogelijk.
B
Schrijf je bij sterke en zwakke werkwoorden hetzelfde.
C
Er mag een uitspraakprobleem ontstaan.

Slide 13 - Quiz

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.
Welke is juist gespeld?
A
De verlote prijs
B
De verlootte prijs

Slide 14 - Quiz

Maak van het voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord.
(verknippen) De ... broek
A
verknipte
B
verknipten
C
verkniptte
D
verknipt

Slide 15 - Quiz

SPLITSBARE WERKWOODEN
Sommige werkwoorden zijn in een zin gesplitst (in stukken gedeeld). Je noemt ze splitsbare werkwoorden.

Kijk maar:
• Je moet je gordel vastmaken in de auto. – Ik maak mijn gordel vast.
• Ik wil Joeri overhalen om te blijven. – Ik haal Joeri over om te blijven.




TIP
Maak een zin met 'ik' om er achter te komen of het woord splitsbaar is.
Vastmaken -> ik maak de gordel vast.

Slide 16 - Slide

Splitsbaar werkwoord
niet-splitsbaar werkwoord
losbarsten
geheimhouden
ontdekken
optillen
gebeuren
vormgeven
vasthouden
vervangen
bewonderen
tentoonstellen

Slide 17 - Drag question

Voltooide deelwoorden van splitsbare werkwoorden. Vul in:
Ik heb me ......... voor de workshop taarten bakken.
Helaas ben ik ....... voor deelname.
Uit mijn tas heb ik een rol pepermunt ..........
Jammer, maar ik heb mijn werkstuk te laat ........

opgeduikeld

afgewezen

ingeleverd

aangemeld

Slide 18 - Drag question

SAMENSTELLINGEN MET TUSSEN -S EN TUSSEN -N
Een samenstelling maak je van twee of meer woorden. 

Soms moet er een extra letter tussen:
Tussen -s
Schrijf je als je deze hoort -> stationsplein, streepjescode, meningsverschil.

Tussen -n
Gebruik je een schema


Slide 19 - Slide

ZN = Zelfstandig naamwoord
Dit zijn mensen, dieren en dingen
Je kunt er een lidwoord voorzetten (de, het, een)
Let op bij woorden zoals zon en maan. Hier is er maar één van. Dus we hebben maar één zon en één maan. het is dan altijd zonneschijn en maneschijn. 

Zon kun je wel in meervoud zetten
zonnen = heeft een andere betekenis. 

Slide 20 - Slide

Zet de stappen van het schrijven van een tussen-n in de juiste volgorde.
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Heeft het eerste deel van de samenstelling een meervoud op -en?
Heeft het ook een meervoud op -s?
Is het eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord?

Slide 21 - Drag question

Samenstellingen met tussen -s
Samenstellingen met tussen -n
Samenstellingen zonder tussenletter
Dorp 
huis
Peer 
sap
prof
voetballer
stad
schouwburg
ski
instructeur
televisie
omroep

Slide 22 - Drag question

Verkleinwoorden
De meeste verkleinwoorden maak je door -je, -pje of -tje achter het zelfstandig naamwoord te zetten.
Voorbeeld: bankje, boompje, tafeltje.

Let op.
• Eindigt een woord op –ng, dan maak je het verkleinwoord met -nkje of -etje.
ketting – kettinkje
tekening – tekeningetje


Slide 23 - Slide

Verkleinwoorden
• Eindigt een woord op -a, -é, -o of -u, dan schrijf je die klinker twee keer. Je spreekt het woord anders verkeerd uit.
café – cafeetje
menu – menuutje

• Eindigt een woord op -y, dan schrijf je ’tje.
baby – baby’tje
body – body’tje

Slide 24 - Slide

Sleep de uitgangen naar het juiste woord om er een verkleinwoord van te maken. 
scherm
snoep
scooter
pizza
rekening
-atje
-tje
-etje
-pje
-je

Slide 25 - Drag question

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
kano'tje
B
kanotje
C
kanoo'tje
D
kanootje

Slide 26 - Quiz

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van lolly?
A
lollytje
B
lollietje
C
lollyetje
D
lolly'tje

Slide 27 - Quiz

verkleinwoorden

Wat is het verkleinwoord van baby?
A
babytje
B
babietje
C
baby'tje
D
kleine baby

Slide 28 - Quiz