Vandaag bespreken we de past simple: de verleden tijd.
Als je iets wilt zeggen wat er in het verleden is gebeurd, zet je je werkwoord in de verleden tijd.
Bijvoorbeeld: I always cycle to school in the morning, but when I was in primary school I walked.
walk --> walked
Ofwel, je zet -ed achter het werkwoord. That's it! -->
past simple
1 / 14
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1
This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Vandaag bespreken we de past simple: de verleden tijd.
Als je iets wilt zeggen wat er in het verleden is gebeurd, zet je je werkwoord in de verleden tijd.
Bijvoorbeeld: I always cycle to school in the morning, but when I was in primary school I walked.
walk --> walked
Ofwel, je zet -ed achter het werkwoord. That's it! -->
past simple
Slide 1 - Slide
Ook hier weer heb je af en toe te maken met spellingsbijzonderheden, als je iets achter een woord plakt.
Maar zo langzamerhand weet je wat die bijzonderheden zijn! Zeg het maar! -->
Oh no, that's NOT it....
Slide 2 - Slide
Als er al een -e staat aan het eind van het werkwoord, voeg je alleen een -d toe: use -> used
Als het woord eindigt op medeklinker + y, verandert de -y in een -i: try -> tried (als het woord eindigt op klinker + y, gebeurt er niets bijzonders: play -> played)
Is de een-na-laatste letter een Korte Klinker met Klemtoon, verdubbelt de laatste medeklinker: stop -> stopped
Bij en werkwoord met een -l op het eind verdubbelt de laatste medeklinker ook zonder klemtoon: travel -> travelled -->