4e naamval gedifferentieerd

Wat weet je nog over de 4e naamval?
1 / 30
next
Slide 1: Mind map
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Wat weet je nog over de 4e naamval?

Slide 1 - Mind map

naamvallenschema
         M               V            O        MV              M            V         O         MV
1e : der          die        das      die               ein        eine    ein    keine
4e :den         die        das      die               einen   eine    ein    keine
(ook: dies-,welch-,jed-,                         (ook: mein-,dein-, sein-,
manch-,all-,solch-)                                  ihr-,unser-,euer-,ihr-,Ihr-)
  


                                                                                    
                                                                                     



4e :den         die        das      die

Slide 2 - Slide

Sleep naar de der of ein- groep
ihren
Der- groep
ein- groep
meinen
welchen
deine
das
keine
die
dieser
sein

Slide 3 - Drag question

M
V
O
MV
1e
der / ein
die / eine
das / ein
die / keine
4e
den / einen
die / eine
das / ein
die / keine
1e naamval: het onderwerp                 
4e naamval: het lijdend voorwerp


Voorbeeld: Ich trinke einen Tee.
Wie of wat drink ik? -> einen Tee -> lv 



Slide 4 - Slide

Hoe vind je....?
wie/wat + gez + ond
wie/wat + gez
het lijdend voorwerp
het onderwerp

Slide 5 - Drag question

In welke naamval staan de lijdend voorwerpen in het Duits?
A
eerste
B
vierde

Slide 6 - Quiz

Sleep naar de der of ein- groep
keiner
Der-Gruppe 1e naamval
Ein-Gruppe 1e naamval
Ein-Gruppe 4e naamval
Der-Gruppe 4e naamval
keinen
den
eine
das
keine
die
der
ein

Slide 7 - Drag question



Welke functie heeft het vetgedrukte onderdeel in de zin?
Den Stift kaufe ich mir.
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp

Slide 8 - Quiz



Welke functie heeft het vetgedrukte onderdeel in de zin?
Ich brauche einen Fußball.
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp

Slide 9 - Quiz



Welke functie heeft het vetgedrukte onderdeel in de zin?
Das Auto kaufe ich mir.
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp

Slide 10 - Quiz

1e naamval
4e naamval
Onderwerp van de zin
lijdend voorwerp van de zin
wie / wat + werkwoorden?
wie/wat+ werkwoorden + onderwerp?
der
den

Slide 11 - Drag question

Ontleed de volgende zin.
Das Kind
bestellt
ein Mittagsmenü.
persoonsvorm
onderwerp
lijdend voorwerp

Slide 12 - Drag question

onderwerp
gezegde
lijdend voorwerp
Onkel Udo
liest
die Zeitung

Slide 13 - Drag question

onderwerp
lijdend voorwerp
onderwerp
lijdend voorwerp
lijdend voorwerp
lijdend voorwerp
lijdend voorwerp

Slide 14 - Drag question

We hebben het al over voorzetsels van de 4e naamval gehad, noteer er een paar. 
Voorzetsels 4e naamval

Slide 15 - Mind map


Wat zijn de voorzetsels met de 4e naamval?
A
durch - um - gegen
B
entlang - bis - hinter
C
entlang - um - auf

Slide 16 - Quiz

Koppel de juiste vertaling van de voorzetsels met de vierde naamval aan elkaar
door
voor
zonder
om
tot
tegen
durch
für
ohne
um
bis
gegen

Slide 17 - Drag question


Wat zijn de voorzetsels met de 4e naamval?
A
ohne - durch - vor
B
für - um - entlang
C
an - bis - entlang

Slide 18 - Quiz

       Vertaal de voorzetsels
door
voor
tegen
zonder 
om
tot
durch 
  für
gegen
ohne
um
bis

Slide 19 - Drag question

Grammatik - Fälle > Stappenplan
1. Bepaal of het voorzetsel voor een 4e naamval zorgt.
2. Bepaal het geslacht van het zelfstandig naamwoord: mannelijk/vrouwelijk/onzijdig/meervoud.
3. Bepaal of het om een persoonlijk voornaamwoord of een woord uit de der- of ein-Gruppe gaat.
4. Kijk in het naamvallenschema en vul de juiste uitgang in. 

Slide 20 - Slide

Maak de zinnen volledig. Wat hoort samen? Er blijven zinsdelen over ....
ihn
der Fußball
den Fußball
Wer
Wen 
er
Ich kaufe ....
... magst du?
ich
der Kunstraum
den Kunstraum
mich
Der Stift ist für ....
Ich mag ....

Slide 21 - Drag question

Slide 22 - Slide

Schrijf 5 zinnen met 4e naamval, gebruik daarbij dingen die je op het plaatje ziet.
Gebruik deze werkwoorden: sehen, stehen, es gibt
Gebruik de zelfstandige naamwoorden: der Fernseher, der Sessel, der Tisch, der Stuhl, der Kalender

Slide 23 - Open question

Slide 24 - Slide

Noem de 4e naamvallen die in de teksten over de kamers voorkomen.

1. Im Schlafzimmer steht ein Bett. Auf dem Bett liegt ein Hocker. Er ist umgedreht. Der Kleiderschrank ist gelb. Vor dem Kleiderschrank steht eine Leiter. Auf dem Bild in dem Schlafzimmer sehen wir einen Hirschen.
2. In der Küche steht ein Staubsauger. Er ist grün. Ich sehe auch einen Tisch. Auf dem Tisch steht ein Korb mit einem Baby. Die Schranktür ist offen. Der Herd ist neben der Waschmaschine.


Slide 25 - Open question

ik, jij, hij, zij, het, wij, jullie, zij, u in de 4e naamval?

Slide 26 - Mind map

Personalpronomen Akkusativ (4e naamval)
mich
es
uns
euch
sie (mv)
sie (ev)
dich
Sie
ihn
wen?
mij
haar
wij
jou
hen
het
jullie
u
hem
wie?

Slide 27 - Drag question

Sleep de persoonlijke voornaamwoorden in de zinnen. Let op het kan 1e of 4e naamval zijn. Er blijven persoonlijke voornaamwoorden over.
euch
ich
mich
ihr
sie
dich
du
ihn
er
Ich finde .... nett
Geht ... auch mit in den Zoo?
Das Geschenk ist für .....
Gehst .... noch ins Kino?
Wir besuchen .... am Wochenende.
Ich finde .... sehr sympathisch.

Slide 28 - Drag question

Wieviel hast du verstanden?
0100

Slide 29 - Poll

Ik kan de zin ontleden en de 4e naamval invullen
Ik kan de 4e naamval herkennen
Ik kan de 4e naamval gebruiken in zinnen
😒🙁😐🙂😃

Slide 30 - Poll