27-5 A2 .

Welkom bij de les Nederlands!
  • Telefoons in de tas
  • Pak je spullen erbij
Modules Nederlands
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welkom bij de les Nederlands!
  • Telefoons in de tas
  • Pak je spullen erbij
Modules Nederlands

Slide 1 - Slide

Planning
  • Presentaties
  • Woordsoorten
  • Aan de slag!

Slide 2 - Slide

Planning
  • Woensdag 22 mei: toetsmoment 2 leesvaardigheid
  • Uiterlijk woensdag 29 mei: inleveren leesdossieropdr. 3 
  • Start presentaties vanaf maandag 27 mei
  • Woensdag 5 juni: toetsmoment 2 Grammatica/Spelling

Toetsweek 4: herkansing lv-sv-spv & herkansing taalverzorging

Praktisch:
  • Alle antwoorden van leesvaardigheid, grammatica/spelling staan op Magister.
  • Denk aan leesdossieropdrachten: eigen verantwoordelijkheid! Einde van het jaar niet de 3 leesdossieropdrachten ingeleverd? Dan afmaken in zomervakantie op school. 

Slide 3 - Slide

Keuze
  • Je werkt mee in de les: doornemen woordsoorten (grammatica).

  • Je gaat ergens anders aan de slag. 
Let op: eigen verantwoordelijkheid! 
Ik noteer dit in Magister zodat ook ouders en mentor zien dat je deze keuze maakt.

Slide 4 - Slide

Woordsoorten

Slide 5 - Slide

Lidwoorden
  • De, het, een.
Staan voor zelfstandig naamwoord.

Let op: Het regent.
'Het' is geen lidwoord in deze zin!

Slide 6 - Slide

Zelfstandig naamwoord
  • Mens, dier, plant, ding of naam
--> duidt zelfstandigheid aan.

  • Vaak kun je er een lidwoord voorzetten

Slide 7 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
  • Zegt iets over zelfstandig naamwoord
--> duidt kenmerk of eigenschap aan.

  • De moeilijke kinderen.
  • De nagekeken opdracht.
  • De vervulde droom.

Slide 8 - Slide

Hulpwerkwoord &  Zelfstandig werkwoord
Hulpwerkwoord: kun je weglaten in de zin.
Zelfstandig werkwoord: het belangrijkste werkwoord in de zin. --> boodschap. (Nooit meer dan één!)

Trucje: staan er meer werkwoorden in de (enkelvoudige) zin? Dan is de PV nooit het zelfstandig werkwoord!

Hij heeft mij gisteren mogen zien.
Let op: Wie heeft jou verteld dat jij mocht gaan

Slide 9 - Slide

Koppelwerkwoord
Koppelwerkwoord: het belangrijkste werkwoord in de zin. --> (Nooit meer dan één!) Koppelt het onderwerp aan het naamwoordelijk deel.

Zijn, worden, schijnen, blijven, blijken, lijken
Nooit samen met ZWW, tenzij samengestelde zin!

Piet is leraar geworden.
 Piet is leraar geworden en heeft al veel kinderen het leven zuur gemaakt.

Slide 10 - Slide

Voorzetsel
.... de kast of .... het feest

voor, achter, naast, in, op, door, over, uit, boven, onder, om, tegen, aan, binnen, buiten, langs, tijdens, sinds, bij, tot, zonder, met, behalve, naar, na, via, per, te, tegen, volgens…

Let op met scheidbare werkwoorden:
Hij blaast de ballonnen op. (Op is hier geen voorzetsel --> opblazen.)

Slide 11 - Slide

Onbepaald en bepaald hoofdtelwoord
Bepaald hoofdtelwoord (je weet precies hoeveel):
één, twee, vijf, tien, vijftig, honderd, duizend, honderdduizend, miljoen...

Onbepaald hoofdtelwoord (je weet niet hoeveel):
weinig, minder, minst, veel, meer, meest, enkele, enige, alle, zoveel, sommige…

Slide 12 - Slide

Onbepaald en bepaald rangtelwoord
Bepaald rangtelwoord (je weet precies om de hoeveelste het gaat):
eerste, tweede, vijfde, dertigste, vijfenveertigste, honderdste, duizendste…

Onbepaald rangtelwoord (je weet het niet precies):
laatste, hoeveelste, middelste, zoveelste...

Slide 13 - Slide

Nevenschikkend en onderschikkend voegwoord
Een nevenschikkend voegwoord voegt twee hoofdzinnen, bijzinnen
(de zinnen zijn gelijkwaardig) of woorden met elkaar.
en, maar, of, dan (wel), dus en want

Als we het nevenschikkende voegwoord weg zouden laten, kun je nog steeds twee
goedlopende zinnen maken: Ik ga met de fiets want het is mooi weer.

Een onderschikkende voegwoord verbindt een hoofdzin met een bijzin 
wanneer, als, terwijl, zodra, voordat, voor, nu, toen, nadat, zolang als, totdat, sinds, doordat, zodat, waardoor, omdat, opdat, indien, mits, tenzij, hoewel, ofschoon, ondanks dat, zoals, alsof, dat, of…


Slide 14 - Slide

Bijwoord
Kunnen iets zeggen over:
  • een bijvoeglijk naamwoord: Er liggen erg zieke mensen in een ziekenhuis.
  • een werkwoord: De scooter rijdt hard.
  • een ander bijwoord: Hij heeft zijn test bijzonder slecht gemaakt.

Plaats: hier, er, daar, rechts, ergens, nergens
Tijd: nu, soms, plotseling, 's morgens, gauw, vanavond, daarna
'Prullenbak-woorden': wel, toch, ook, nog, immers, niet, misschien 
Vraagwoorden: waar, wanneer, waarom, waardoor, waarmee en hoe
 (Verwar het bijwoord niet met het vragend voornaamwoord)


Slide 15 - Slide

Het voornaamwoordelijk bijwoord
= Een combinatie van
       - één van de bijwoorden van plaats: er, hier, daar, waar, ergens, nergens en overal 
+     - één of meer voorzetsels (bijvoorbeeld aan, bij, voor) of met de bijwoorden af, heen en toe.

Daarin staan aanbiedingen.

Heb je gezien waarin ze de pepernoten stoppen?

Sanne is er gevoelig voor.

Hij denkt er nog steeds aan.


Slide 16 - Slide

Voornaamwoorden
Pak hoofdstuk 5 Grammatica theorie erbij --> schema voornaamwoorden


Slide 17 - Slide

Even oefenen
Pak je module erbij --> proeftoets grammatica deel 2.
Maak opdracht 3.

Heb je dat winkeltje gezien waarin ze Indiase sieraden verkopen?

Niemand heeft mij verteld welke opgaven bij deze tekst horen.

De zonnestralen komen erin en bereiken de aardoppervlakte. 
timer
5:00

Slide 18 - Slide

Voorbereiding Toets
Maak de toets voor jezelf in stilte.

Klaar?
Kijk na met nakijkblad. Ga daarna voor jezelf aan de slag.
(Tip: leer de theorie alvast!)

Als iedereen klaar is kijk je met je buur naar de vragen die je fout hebt gedaan.

Slide 19 - Slide

Aan de slag!

  • Grammatica: afronden alle opdrachten t/m hf. 5 + nakijken. (Evt. ook voor Spelling.)
  • Spreekvaardigheid: werken aan groepsopdracht.
  • Leesdossieropdracht 3

Slide 20 - Slide