3.5 tegenstellingen

Woordenschat
oefenen met tegenstellingen
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Woordenschat
oefenen met tegenstellingen

Slide 1 - Slide

Maar eerst
Lezen in je eigen leesboek!
timer
15:00

Slide 2 - Slide

Tegenstellingen:

Slide 3 - Slide

leerdoelen
  • je kent de drie manieren om een tegenstelling te maken.
  • je weet wat een voorvoegsel is.
  • je kent de signaalwoorden die een tegenstelling aangeven.

Slide 4 - Slide

1. basiswoord
   plus een 
   voorvoegsel
  populair
  voorzichtig                    direct
        impopulair
        onvoorzichtig
        indirect

Slide 5 - Slide

2.
het ene voorvoegsel wordt vervangen door een ander.
  inpakken
  voorstanders  
  opbouwen                  
        uitpakken
        tegenstanders
        afbouwen

Slide 6 - Slide

3. 
een heel ander woord.
  verliezen
  vrolijk
  vergeten                  
        winnen
        somber
        onthouden

Slide 7 - Slide

Een tegenstelling volgt vaak na een signaalwoord, zoals:


maar, daarentegen, echter, anderzijds, echter, evenwel, hoewel, aan de andere kant, tegenover

Slide 8 - Slide

Op welke manier is de tegenstelling gemaak?

identiek <-> verschillend
A
basiswoord + voorvoegsel
B
vervangen van voorvoegsel
C
heel ander woord

Slide 9 - Quiz

Op welke manier is de tegenstelling gemaak?

relevant <-> irrelevant
A
basiswoord + voorvoegsel
B
vervangen van voorvoegsel
C
heel ander woord

Slide 10 - Quiz

Op welke manier is de tegenstelling gemaak?

aanzetten <-> uitzetten
A
basiswoord + voorvoegsel
B
vervangen van voorvoegsel
C
heel ander woord

Slide 11 - Quiz

leken
mentale
essentiële
globaal
emigreren
weinig
conditie
gedetailleerd
irrelevante
fysieke
fit
immigreren
deskundigen

Slide 12 - Drag question

basiswoord
plus
voorvoegsel
vervang voorvoegsel
heel ander woord
legaal
illegaal
vertrouwen
wantrouwen
inschakelen
uitschakelen
productief
improductief
aanvallen
verdedigen
boeiend
saai
goedkeuren
afkeuren
leken
deskundigen

Slide 13 - Drag question

door dik en
van de wieg tot het
zonder kop of
plussen en
lief en
tussen hoop en
met vallen en
dun
staart
minnen
vrees
leed
graf
opstaan

Slide 14 - Drag question

Wat is de tegenstelling van modern?
A
onmodern
B
ouderwets
C
inmodern
D
amodern

Slide 15 - Quiz

Waaruit kan een tegenstelling bestaan? Basiswoord + ?
A
voorvoegsel
B
achtervoegsel
C
ing
D
Kan niks bij

Slide 16 - Quiz

Wat is hier de tegenstelling?
Tijdens de les was hij afwezig, terwijl hij gister zei dat hij aanwezig zou zijn.

Slide 17 - Open question

Welk woord moet op de puntjes? Mijn konijn was vroeger erg wild, maar nu is hij ....

Slide 18 - Open question

Wat is de tegenstelling van normaal?

Slide 19 - Open question

Wat is de tegenstelling van eenvoudig?

A
makkelijk
B
moeilijk
C
ingewikkeld
D
oneenvoudig

Slide 20 - Quiz

Wat is de tegenstelling van gedetailleerd?
A
slordig
B
ongedetailleerd
C
globaal

Slide 21 - Quiz

Noem twee dingen die je deze les hebt geleerd.

Slide 22 - Open question

Wat?
§ 3.5 Woorden: 
Opdrachten zie planner
Hoe?
Ta!ent boek / mapje
Hulp?
Lesboek, klasgenoot, internet
Op-brengst?
Opdrachten van de planner gemaakt
Leerdoel?
Woordvorming met een samenstelling en afleiding
Klaar?
Oefenen met de woorden in Quizlet

Slide 23 - Slide