KLEINSTE WOORDJES
Duiden een verband aan in een woordgroepje.
Kan ook een plaats bepalen: onder, voor, met, tussen, boven, naast ...
Kan ook een tijd bepalen: sinds, tot, na, tijdens, binnen, ...
Nog andere: bij, aan, over, ...
Bijvoorbeeld:
'De jongen zat OP de stoel.'
'Hij zat TUSSEN de meisjes.'