Beeldspraak kwt 3g

Beeldspraak
- vergelijking
- metafoor

1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Beeldspraak
- vergelijking
- metafoor

Slide 1 - Slide

Beeldspraak
Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik. Je bedoelt niet letterlijk wat je zegt, maar gebruikt beelden om iets sterker uit te drukken. 

Je leert nu de vergelijking en de metafoor.

Slide 2 - Slide

De vergelijking
Bij een vergelijking gebruik je een beeld om 
eigenschappen van iets of iemand (het object) 
te benadrukken. 
Hoe groot een hond (object) is, bijvoorbeeld, 
kun je aangeven door hem te vergelijken 
met een kalf (beeld).

Slide 3 - Slide

De vergelijking met 'als',  ‘zoals’, ‘alsof’ en ‘net als’
Een ander voorbeeld:
Hij is na het zonnen zo rood als een kreeft.

                               object                                                      beeld

Slide 4 - Slide

"De jongen die een tien had gehaald was zo trots als een pauw."
Wat is hier het object?
A
De jongen
B
een pauw

Slide 5 - Quiz

"Het 'neuzen' van eskimo's is al zo oud als de weg naar Rome."
Wat is hier het beeld?
A
Het 'neuzen' van eskimo's
B
de weg naar Rome

Slide 6 - Quiz

De metafoor
De metafoor is ook een vorm van beeldspraak. 
Hij lijkt ook een beetje op de vergelijking, maar het object ontbreekt hierbij: alleen het beeld wordt genoemd. Spreekwoorden en veel vaste uitdrukkingen
zijn metaforen. Denk bijvoorbeeld aan: 
'De appel valt nooit ver van de boom.' 

Slide 7 - Slide

Welke zin bevat een metafoor?
A
Jouw ogen zijn als sterren.
B
Wat een boom van een kerel.
C
Als het kalf verdronken is, dempt men de put.
D
Dat meisje lijkt wel een prinses, zo elegant!

Slide 8 - Quiz

"Wie de schoen past, trekke hem aan."
Is dit een metafoor of een vergelijking?
A
metafoor
B
vergelijking

Slide 9 - Quiz

"Dat oude dametje is zo mager als een lat." Is dit een metafoor of een vergelijking?
A
metafoor
B
vergelijking

Slide 10 - Quiz

Stijlfiguren: herhaling
  • Geld, geld is het enige wat hem bezighoudt.
  • Ja, ja, je kunt me nog meer vertellen.
  • Nooit, nooit ga ik daar nog eens naar toe!


Altijd november, altijd regen.
Altijd dit lege hart, altijd.

J.C.Bloem – November

Slide 11 - Slide

Stijlfiguren: opsomming
  • Zet u neder aan ons maal, en bewoon ons huis, en neem deel aan wat wij hebben. (Multatuli)
  • Ik zag heuvels, bomen, geiten.
  • De premier was sloom en saai en slaapverwekkend.

Slide 12 - Slide

Stijlfiguren: tegenstelling
Bij een tegenstelling worden tegengestelde dingen gecombineerd zodat ze meer opvallen.

  • Ik heb voor goed geld slechte spullen gekocht.
  • In het stille dal knettert het overal.
  • ’s Lands grootste kruidenier gaat op de kleintjes letten.

Slide 13 - Slide

Stijlfiguren: overdrijving
 Om bijvoorbeeld een emotie/mening extra nadruk te geven:
  • Ze weende een zee van tranen.
  • De regen viel met bakken uit de lucht.
  • Ik heb een eeuw staan wachten.
  • Ik ben in een seconde terug.
  • Ik heb me doodgelachen.
  • Ik sterf van de honger.

Slide 14 - Slide

Stijlfiguren: ironie
Typisch voor veel ironische uitlatingen is, dat het tegengestelde gezegd wordt van hetgeen men bedoelt:

  • "Je hebt je zaken wel goed geleerd, moet ik zeggen!"
  • "Je vindt het toch niet erg dat we al begonnen zijn?"
  • "Je kletst me de oren van het hoofd"
  • "Het ziet er weer schitterend uit"


Slide 15 - Slide

Stijlfiguren: sarcasme
 Een uiting van grove, bijtende spot, van agressie. Het effect van sarcasme is intenser en directer dan dat van ironie. De sarcastische leerkracht zal een zwakker presterende leerling misschien zo aanspreken:

"Je moet vooral zó doorwerken, dan kom je er in ieder geval".


Slide 16 - Slide