Herhaling H10 Schakelingen

Herhaling H10 Schakelingen
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

This lesson contains 22 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

Herhaling H10 Schakelingen

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen H10 schakelingen

• Je leert uit welke onderdelen een automatische schakeling bestaat.
• Je leert hoe een automatische schakeling werkt.
• Je leert welke soorten weerstanden er zijn.
• Je leert hoe je de stroomsterkte in een schakeling kunt veranderen.
• Je leert welke elektronische onderdelen in een automatische schakeling zitten en wat hun functie is.
• Je leert hoe je magneten gebruikt in automatische schakelingen.
• Je leert hoe je met een elektrische stroom een magneet maakt.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Schakelingen
Lampje

Voeding

Stroomsterktemeter (serie)

Spanningsmeter (parallel)

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Sensor
Een sensor neemt de omgeving waar. 

Bewegingssensor
Infraroodsensor
Geluidssensor
Lichtsensor
Temperatuursensor
Druksensor


Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Druksensor
Een druksensor voelt een verschil in gewicht. Denk maar een een bel die afgaat als je een winkel binnenloopt. 

Zo'n sensor kan een adaptor nodig hebben. Die veranderd de spanning van het stopcontact (input) naar de spanning die de sensor nodig heeft (output). 

Dat doet de adaptor doordat hij 2 spoelen met een verschillend aantal windingen heeft. 

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Actuator
Een actuator voert de gewenste actie uit. 

Dit kan bijvoorbeeld een sirene, bel, motor of lamp zijn. 


Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Weerstand
Hoe groter de weerstand, hoe kleiner de stroomsterkte. 

De weerstand van een apparaat bereken je met de formule:

Weerstand = spanning : stroomsterkte

De eenheid van weerstand is ohm. 
Dus hoe kleiner de weerstand, hoe groter de stroomsterkte. 

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Oefenopgave
In een schakeling geeft een spanningsmeter een spanning van 220 volt aan. De stroommeter geeft een stroomsterkte aan van 0,4 A. 
Gegeven: I= ____A , U= ___ V
Gevraagd: R in  Ω 
Formule: 
Berekening en antwoord: 

Slide 8 - Slide

220/0.4=550ohm
Regelbare weerstand

Als je een dimmer op de lamp hebt staan kun je de weerstand regelen. Je kunt dan de stroom tegenwerken. Als je de weerstand groter maakt, wordt het licht minder fel. 

Dit doe je met een regelbare weerstand. 

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

LDR

De LDR is een weerstand die gevoelig is voor licht.

Het is dus een lichtsensor.

Als de hoeveelheid licht veranderd, veranderd ook de weerstand. Bijvoorbeeld 's avonds. 

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

NTC
De NTC is een weerstand die gevoelig is voor warmte, het is dus een temperatuursensor.

De NTC heeft een hoge weerstand als het koud is en een lage weerstand bij warmte.



Slide 11 - Slide

This item has no instructions

 Weerstandjes
Schuifweerstand
Je hebt schuifweerstanden in rechte vormen:
mengpanelen.




En in ronde vormen, volumeknoppen en dimmers.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Halfgeleiders
Voorbeelden van halfgeleiders zijn diodes en leds. Een diode laat de stroom maar in één richting door. Een led is een diode die licht geeft als de stroom er in de juiste richting doorheen gaat.
Een LED heeft altijd een kort en een lang steeltje. Het korte steeltje is de -pool en de lange de +pool. 
Branden deze LEDs?
Ja, de leds zijn in de stroomrichting aangesloten. Let op de + en - van de batterij. 

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Transistor
Een transistor is net als de diode en de led een halfgeleider. 
Een transistor kun je gebruiken als automatische schakelaar, net als een relais.

 Een transistor heeft verschillende voordelen:
• Een transistor is kleiner dan een relais.
• Een transistor is goedkoper dan een relais.
• Een transistor verbruikt minder elektrische energie dan een relais.


Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Werking transistor
Een transistor heeft drie aansluitpunten:
• de collector (C)
• de basis (B)
• de emitter (E)

Door een transistor kunnen twee stromen lopen:
• van de basis naar de emitter,
• van de collector naar de emitter.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

De transistor staat in de UIT-stand als de stroom door de basis nul is. Er kan dan ook geen stroom lopen van de collector naar de emitter .
De transistor staat in de AAN-stand als er een kleine stroom door de basis loopt. Er kan dan stroom lopen van de collector naar de emitter. Zo kun je een apparaat aanzetten dat je op de collector hebt aangesloten.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

REED CONTACT
Magnetic sensor

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Klopt dit -> plaatje dan?

Een naald van een kompas wordt altijd aangetrokken door de noordpool. 

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Electromagneet
  • Om een opgerold metalen draadje (spoel) waar stroom doorheen gaat, ontstaat een magnetisch veld. 
  • In een spoel versterken alle zwakke magnetische velden elkaar, waardoor je één sterk magnetische veld krijgt. 
  • Een spoel heeft daarom ook magnetische eigenschappen. 
  • Zet je stroom op een spoel, dan ontstaat er een elektromagneet. Je hebt dan een magneet met een noordpool en zuidpool

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Voordelen elektromagneet
  1. Je kunt hem aan en uit kunt zetten. Als je het stroom uitschakelt, dan verdwijnt het magnetisch veld
  2.  Je kunt de sterkte en richting van de elektromagneet bepalen. Door meer windingen of een grotere stroomsterkte te gebruiken, wordt de elektromagneet sterker. 
  3. Voeg een ijzeren kern in de spoel. De ijzeren kern wordt ook magnetisch, waardoor het magnetisch veld versterkt.
Maar zonder kern werkt hij ook!
  1. Draai de de stroomrichting om, dan wisselen de polen ook om.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Woordenlijst
Kijk eerst of je alle opdrachten van H10 af hebt. Teken af. 

Je krijgt daarna een woordenlijst, werk deze uit. 

Geef een omschrijving bij elk woord en voeg waar mogelijk een symbool toe. 

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Ik voel mij voorbereid voor de toets.
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

This item has no instructions