What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
§6.4 productiecapaciteit
Vraag van de dag
Van een bestelbus zijn de afschrijvingskosten per maand €200,-
Vraag:
Zijn de afschrijvingskosten vast of variabel?
Welke kosten van een auto zijn variabel?
1 / 30
next
Slide 1:
Slide
Economie
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 4
This lesson contains
30 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
60 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Vraag van de dag
Van een bestelbus zijn de afschrijvingskosten per maand €200,-
Vraag:
Zijn de afschrijvingskosten vast of variabel?
Welke kosten van een auto zijn variabel?
Slide 1 - Slide
Lesdoelen
Aan het eind van de les kun je:
de totale kosten van een bedrijf berekenen
de kostprijs per product berekenen
Slide 2 - Slide
Vaste kosten
kosten die hetzelfde zijn. (Onafhankelijk van hoeveel je produceert)
huur bedrijfspand
personeel
marketingkosten
abonnementen
Voorbeeld:
De vaste kosten van een lunchroom zijn bij elkaar €10.000,-
Slide 3 - Slide
Variabele kosten
Kosten die hoger worden als je meer produceert:
Inkoopkosten, grondstoffen, verpakkingsmateriaal
Voorbeeld:
De variabele kosten van een kopje koffie zijn bij elkaar €0,40
Slide 4 - Slide
De totale kosten
Formule
Vaste kosten + variabel kosten = totale kosten
Voorbeeld:
10.000 + 0,40 per kopje koffie = totale kosten
0 kopjes koffie verkocht => totale kosten =
10.000 + 0,40 x 0 = 10.000
1000 kopjes koffie verkocht => totale kosten =
10.000 + 0,40 x 1000 = 10.400
Slide 5 - Slide
Kostprijs per product
Voorbeeld:
vaste kosten = €10.000
variabele kosten = €0,40
Aantal producten = 1.000 stuks
Totale kosten = ....
Totale kosten = 10.000 + 0,40 x 1.000 = 10.400
Hoeveel kost het om 1 product te maken?
Kostprijs per product = 10.400 : 1.000 = 10,40
10.000 kopjes koffie
10.000 + 10.000 x 0,40 = 14.000
14.000 : 10.000 = 1,40
Slide 6 - Slide
Kostprijs per product
Vaste kosten = €4.000
variabele kosten = 1,50
aantal geproduceerd = 200 stuks
Bereken de kostprijs per product
4000 + 1,50 x 200 = 4.300
4.300 : 200 = €21,50
Slide 7 - Slide
Opdracht
Wat:
Leerstof 3 en 4 van paragraaf 3.1
Hoe:
In de digitale methode, Schrijf altijd je berekening op.
Tijd:
15 minuten (stiltemoment)
Resultaat:
Beoordeel jezelf zoals de docent dat zou doen.
Klaar:
iets voor jezelf. Niet op je telefoon.
timer
15:00
Slide 8 - Slide
Opdracht
Wat:
vul de begrippen van paragraaf 3.1 in in de samenvatting
Hoe:
In de digitale methode
Tijd:
10 minuten (stiltemoment)
Resultaat:
Methode checkt de antwoorden
Klaar:
iets voor jezelf. Niet op je telefoon.
timer
10:00
Slide 9 - Slide
Raadsel
Werknemer A heeft 2500 tomaten geplukt in 2 dagen
Werknemer B heeft 3700 tomaten geplukt in 3 dagen
Welke werknemer werkt sneller?
Slide 10 - Slide
Lesdoelen
Aan het eind van de les:
Je kunt uitleggen hoe de arbeidsproductiviteit kan toenemen.
Je kunt de arbeidsproductiviteit berekenen.
Je kunt voorbeelden geven van maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Slide 11 - Slide
Arbeidsproductiviteit
Is het aantal goederen of diensten dat een persoon in een periode produceert.
Voorbeelden:
Bij de Albert Heijn zet een vakkenvuller gemiddeld 500 producten in de schappen.
Bij Thuisbezorgd bezorgd een fietskoerier gemiddeld 20 bestellingen per avond.
Slide 12 - Slide
Arbeidsproductiviteit
Hoger is altijd beter
=> minder loonkosten
=> Bedrijven willen verbeteren
Slide 13 - Slide
Hoe verhogen bedrijven de arbeidsproductiviteit?
(betere) Machines
Apps (google maps)
Computers (robots)
Trainingen/opleidingen voor medewerkers
Teambuilding, betere arbeidsvoorwaarden (hoger loon, flexibele werktijden, vakantiedagen)
Slide 14 - Slide
Arbeidsproductiviteit uitrekenen
Bij de Albert Heijn worden er iedere dag 15.000.000 artikelen bijgevuld door vakkenvullers.
In totaal werken er 22.000 vakkenvullers bij de Albert Heijn.
Bereken de arbeidsproductiviteit van een vakkenvuller per dag.
15.000.000 : 22.000 = 681 artikelen
per dag
per persoon
Slide 15 - Slide
Hogere productie?
Positieve gevolgen voor de maatschappij
:
Meer werkgelegenheid
betere/goedkopere producten (welvaart gaat omhoog)
Meer inkomsten voor de overheid (btw, loonbelasting)
overheid gebruikt dat geld weer
Maatschappelijke opbrengsten: Opbrengsten die niet per se voor het bedrijf zelf zijn, maar ook de hele maatschappij.
Slide 16 - Slide
Hogere productie?
Negatieve gevolgen voor de maatschappij
:
Geluidsoverlast
Luchtvervuiling
Milieuverontreiniging
Ontbossing
Maatschappelijke kosten: kosten die het bedrijf niet betaalt, maar wij als maatschappij.
Voorbeeld: belasting gaat omhoog zodat overheid .... kan betalen
voorbeeld: Gaswinning in Groningen => overheid moet schadevergoeding betalen
Slide 17 - Slide
Hoeveel goederen of diensten een bedrijf kan maken heet de...
A
Productie hoeveelheid
B
Productiefactor
C
Werkelijke productie
D
Productiecapaciteit
Slide 18 - Quiz
Hoeveel goederen of diensten een bedrijf in realiteit maakt heet de...
A
werkelijke productie
B
wekelijkse productie
C
arbeidsproductie
D
kapitaalproductie
Slide 19 - Quiz
Waar hangt de productiecapaciteit niet van af?
A
aantal medewerkers
B
aantal klanten
C
kapitaalgoederen
D
aantal uren per werknemer
Slide 20 - Quiz
werkelijke productie = 5.000
Productiecapaciteit = 5.500
Onderbezetting = ...
A
1,5
B
500
C
10.500
Slide 21 - Quiz
Arbeidsproductiviteit =
A
aantal goederen
B
aantal goederen/ diensten
C
aantal goederen/ diensten per periode
D
aantal goederen/diensten per periode van 1 persoon
Slide 22 - Quiz
wat zijn geen maatschappelijke opbrengsten
A
meer omzet voor het bedrijf
B
Goedkopere producten
C
meer werkgelegenheid
D
meer belastinginkomsten
Slide 23 - Quiz
ontbossing, milieuvervuiling, geluidsoverlast zijn voorbeelden van
A
maatschappelijke problemen
B
maatschappelijke opbrengsten
C
maatschappelijke situaties
D
maatschappelijke kosten
Slide 24 - Quiz
Bekijk onderstaande tabel. Geef aan met een berekening waar de arbeidsproductiviteit het hoogst is.
uren
aantal producten
A
24
12
B
48
30
Slide 25 - Slide
Bedrijf A maakt in een week 6.000 producten. Er zijn 200 werknemers. Wat is de arbeidsproductiviteit per week?
A
30
B
5.800
C
6.000
D
6.200
Slide 26 - Quiz
Opdracht
Wat:
opdracht 6 t/m 11 van paragraaf 6.4 blz. 172
Hoe:
In de digitale methode, Schrijf altijd je berekening op.
Tijd:
15 minuten (stiltemoment)
Resultaat:
Beoordeel jezelf zoals de docent dat zou doen.
Klaar:
iets voor jezelf. Niet op je telefoon.
timer
15:00
Slide 27 - Slide
Slide 28 - Slide
Mededeling
Laatste lesdag
Volgende week: proefwerk §6.2 t/m §6.4!!
Slide 29 - Slide
programma
Opties:
Rekentrainer/rekenparagraaf H6
Samenvatting invullen in je boek
Samenvatting maken
In tweetallen begrippen overhoren
Laatste 20 minuten blooket
Slide 30 - Slide
More lessons like this
§3.1 wat zijn de kosten deel 2
November 2023
- Lesson with
35 slides
Economie
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 4
§6.4 productiecapaciteit
February 2023
- Lesson with
35 slides
Economie
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 4
3.2 Hoeveel levert het op?
August 2018
- Lesson with
44 slides
by
Eieren voor je geld
Economie
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 4
Eieren voor je geld
§3.1 vaste kosten variabele kosten
September 2022
- Lesson with
27 slides
Economie
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 4
Herhaling H3
November 2022
- Lesson with
26 slides
Economie
Middelbare school
vmbo g
Leerjaar 3
Productie
January 2019
- Lesson with
26 slides
by
Economics
Economie
Middelbare school
vmbo t, mavo
Leerjaar 3,4
economie voor vmbo
Jong & Oud HST 5
December 2020
- Lesson with
21 slides
Economie
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
§6.4 Meer of minder productie?
May 2022
- Lesson with
18 slides
Economie
Middelbare school
vmbo g, t, mavo
Leerjaar 2,3