3vwo Perfekt, naar/bij en herhaling

voor de docent
Dit heb je nodig (zie in de drive):
komt op tafel als naslag/oefenmateriaal

werkblad 3vwo reizen: perfect en zinnen
antwoordblad oefeningen
info-blad 3v 
3v basiswoordenschat thema vakantie (kat-woorden) 23/24
1 / 27
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

voor de docent
Dit heb je nodig (zie in de drive):
komt op tafel als naslag/oefenmateriaal

werkblad 3vwo reizen: perfect en zinnen
antwoordblad oefeningen
info-blad 3v 
3v basiswoordenschat thema vakantie (kat-woorden) 23/24

Slide 1 - Slide

bijna.....!! 
maar eerst nog belangrijke input voor het gpw 

Slide 2 - Slide

3vwo Perfekt, naar/bij en herhaling
Heute lernst du
het voltooid deelwoord van sterke werkwoorden
de vertaling van naar en bij

Du wiederholst/jij herhaalt
het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden

Slide 3 - Slide

weet je het nog?
Wat is de correcte vertaling?
jij hebt gespeeld
A
du hast gespield
B
du hast gespielt
C
du hast gespielen
D
du hat gespielt

Slide 4 - Quiz

het voltooid deelwoord vormen

Slide 5 - Slide

Weet je nog wat de regel was voor het vormen van het volt. deelwoord?
timer
0:30

Slide 6 - Open question

volt. deelwoord zwakke werkwoorden

haben of sein
+
ge + er,sie,es-vorm

behalve bij werkwoorden 
die op -ieren eindigen (geen ge-)
ich habe repariert
ich habe fotografiert
ich habe trainiert


zum Beispiel (bijvoorbeeld):

ich habe gelernt (ge+lernt)
du hat geantwortet (ge+antwortet)
er hat gereist (ge+reist)

reminder:
werkwoorden waarbij de stam d/t eindigt, krijgen 
een tussen-e bij de du, er/sie/es en ihr-vorm en het volt.dw

ich antworte
du antwortest
er antwortet
wir antworten
ihr antwortet
sie antworten
habe geantwortet

nieuw

Slide 7 - Slide

sterke werkwoorden

worden als voltooid deelwoord anders gevormd.

Lijkt héél vaak op het Nederlands. Kijk maar:

Slide 8 - Slide

gesproken
gegeten
vergeten
gelezen
gezien
ge+hele ww
getroffen
geholpen
In het gpw moet je een tekst over iets schrijven wat al gebeurd is. Je maakt dan ook alleen gebruik van het voltooid deelwoord en niet de tegenwoordige tijd.

Slide 9 - Slide

Let op: 
het hulpwerkwoord is soms anders dan in het Nederlands

In de lijst is dat al aangegeven.
Hulpwerkwoord haben of sein?
vaak werkwoorden met beweging

Slide 10 - Slide

Vertaal: ik heb gereden
timer
0:20
A
ich bin gefahren
B
ich habe gefahrt
C
ich habe gevart
D
ich bin gevaren

Slide 11 - Quiz

Vertaal: ik heb geslapen
timer
0:20
A
ich habe geschlapen
B
ich bin geschlapen
C
ich habe geschlafen
D
ich bin geschlafen

Slide 12 - Quiz

Üben = oefenen (11min)
in stilte
  1. pagina 106: nr.8 en 9 (zie rechts)
  2. controleer je antwoorden met behulp van het antwoordenblad.
  3. Ben je klaar? Maak dan een oefening op het extra werkblad tot de tijd voorbij is. Kies zelf met welke oefening je begint.

a. meer oefenen met het volt.deelwoord
b. zinnen maken 
timer
11:00

Slide 13 - Slide

voor het gpw moet je kennen:
de woordjes uit deze lijst als volt. deelwoord

waarom? 
Omdat je daarmee verhalen over je vakantie kunt vertellen.

Slide 14 - Slide

vertellen waar je bent geweest
het woordje "naar" en "bij"

In de vakantie ga ik naar Berlijn.
Ga jij naar het zwembad?
Ik ga naar mijn oma.
Ik was bij mijn oma.

Slide 15 - Slide

de vertaling van het woordje "naar" - 3 vertalingen
zu + 3e nv
a. personen: ich fahre zu meiner Oma.
b. gebouwen/plekken: ich gehe zur (zu+der) Schule.
                                                 Ich gehe zum Strand.
nach
a. landen/geografische namen zonder lidwoord: ich fahre nach Berlin/nach Schweden.
b. richtingen: ich gehe nach oben/unten/links/rechts

in + 4e nv
landen met lidwoord: ich fahre in die USA, ich fahre in die Schweiz

Slide 16 - Slide

welke vertaling van naar ontbreekt?
Ich fahre ..... meiner Freundin.
timer
0:15
A
nach
B
in
C
zu

Slide 17 - Quiz

welke vertaling van naar ontbreekt?
Ich fahre ..... Paris.
timer
0:15
A
nach
B
in
C
zu

Slide 18 - Quiz

welke vertaling van naar ontbreekt?
Ich muss hier ...... links.
timer
0:15
A
nach
B
in
C
zu

Slide 19 - Quiz

welke vertaling van naar ontbreekt?
Das Flugzeug fliegt ..... die Türkei.
timer
0:15
A
nach
B
in
C
zu

Slide 20 - Quiz

de vertaling van het woordje "bij"
bei + 3e
Ik was bij mijn grootouders.
Ich war bei meinen Großeltern.   -->  er wordt een toestand beschreven. (waar?)

zu + 3e
Mijn vriendin is bij mij gekomen. Mijn vriendin is naar mij toe gekomen.
Meine Freundin ist zu mir gekommen.  
--> er wordt een beweging beschreven (waarnaartoe?)

Slide 21 - Slide

Üben = oefenen (8 min)
in stilte
  1. pagina 115: nr.8 
  2. controleer je antwoorden met behulp van het antwoordenblad.
  3. Ben je klaar? Maak dan een oefening op het werkblad tot de tijd voorbij is. Kies zelf met welke oefening je begint.
a. meer oefenen met het volt.deelwoord
b. zinnen maken 

Alles al af? Oefen dan met het invullen van de blanco spiekbrief.
timer
8:00

Slide 22 - Slide

korte check-up

Slide 23 - Slide

naar: Ich fahre ... Frankreich
timer
0:15
A
nach
B
bei
C
zu
D
in

Slide 24 - Quiz

naar: Ich gehe ... dem Bahnhof.
timer
0:15
A
nach
B
bei
C
zu
D
in

Slide 25 - Quiz

naar: Ich fliege .... die Schweiz.
timer
0:15
A
nach
B
bei
C
zu
D
in

Slide 26 - Quiz

bij: Kommst du am Wochenende ... mir?
timer
0:15
A
nach
B
bei
C
zu
D
in

Slide 27 - Quiz