LJ3 WS H1-2-3

Woordenschat H1 - H2 - H3
Voorbereiden op de toets
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Woordenschat H1 - H2 - H3
Voorbereiden op de toets

Slide 1 - Slide

Woordenschat H1
Woordbetekenissen. Het toepassen van woordraadstrategieën
Op welke manieren kun je de betekenis van een onbekend woord uit de tekst halen?

Slide 2 - Slide

Welke 6 manieren ken je
om een
onbekend woord
te vinden?

Slide 3 - Mind map

Wat is een synoniem?
A
Een woord wat lijkt op een ander woord
B
Een woord wat hetzelfde betekent als een ander woord
C
Het tegenovergestelde
D
Een woord wat je hetzelfde schrijft

Slide 4 - Quiz

Waar wordt vaak de betekenis van een woord uitgelegd?
A
In de zin erna
B
In de zin ervoor
C
In de eerste alinea
D
In het slot

Slide 5 - Quiz

Soms wordt er een voorbeeld gegeven van een onbekend woord. Aan welk woord (signaalwoord) herken je dat er het een voorbeeld is?
A
Maar
B
En
C
Zoals
D
Eten

Slide 6 - Quiz

Soms wordt er een tegenstelling gegeven van een onbekend woord. Aan welk woord (signaalwoord) herken je dat er het een tegenstelling is?
A
Maar
B
En
C
Zoals
D
Eten

Slide 7 - Quiz

Bij welk woord kun je de strategie toepassen;
Herken een bekend woorddeel?
A
Werkloos
B
Werken
C
Gewerkt
D
Werk

Slide 8 - Quiz

Welke hebben we nu nog niet benoemd?
A
Maak de zin vragend
B
Stam +t
C
Zoek het antwoord in de tekst
D
Zoek het antwoord op in een (online) woordenboek

Slide 9 - Quiz

Woordenschat H2
Officieel taalgebruik
Maak moeilijk geschreven zinnen makkelijker

Slide 10 - Slide

Je moet de factuur wel op tijd betalen anders krijg je je product niet.
factuur = ?
A
irritatie
B
rekening
C
artikel
D
batterij

Slide 11 - Quiz

Je moet de factuur wel op tijd betalen anders krijg je je product niet.
product = ?
A
irritatie
B
rekening
C
artikel
D
batterij

Slide 12 - Quiz

Ik zou wel graag een tegemoetkoming willen krijgen in mijn reiskosten.

Tegemoetkoming in reiskosten = ?
A
extra tijd om te reizen
B
geld om te reizen
C
mogen reizen
D
moeten reizen

Slide 13 - Quiz

Wat betekent verfraaien?
A
Lelijk maken
B
Iemand opmaken
C
Iets mooier maken
D
Iets afmaken

Slide 14 - Quiz

Wat zijn de daadwerkelijke kosten?

Daadwerkelijke = ?
A
Echte
B
Neppe
C
Gemaakte
D
Vergeten

Slide 15 - Quiz

Heb jij nog vragen inzake de toets?

Inzake = ?
A
Op
B
Over
C
Naar
D
Door

Slide 16 - Quiz

Sorry meneer, ik ben abusievelijk mijn boeken vergeten.
Abusievelijk = ?
A
Per ongeluk
B
Expres
C
Net niet
D
Morgen

Slide 17 - Quiz

Nou breekt mijn klomp!
A
Dat vind ik
B
Ik ben stomverbaasd
C
Dat is slecht hout
D
Wat bedoel je?

Slide 18 - Quiz

Dat staat nog in de kinderschoenen.
A
Dat klopt niet
B
Dat klopt wel
C
Dat is al heel lang zo
D
Dat is in de beginfase

Slide 19 - Quiz

Iets aan zijn laars lappen.
A
Iets niet doen
B
Iets niet hopen
C
Iets doen wat niet mag
D
Iets vergeten

Slide 20 - Quiz

Woordenschat H3
Figuurlijk taalgebruik

Je bedoelt iets anders dan je zegt.

Slide 21 - Slide

Wat is geen voorbeeld van figuurlijk taalgebruik
A
Het zag zwart van de mensen
B
Ik vond het maar een mager cijfer
C
Mijn moeder zegt dat ik dat niet moet doen
D
Dat is niet iets om over naar huis te schrijven

Slide 22 - Quiz

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 23 - Quiz

Uitdrukkingen zijn figuurlijk taalgebruik.
A
waar
B
niet waar

Slide 24 - Quiz

Met figuurlijk taalgebruik bedoel je precies wat er staat.
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quiz

Is hier sprake van letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
Mijn buurvrouw zag helemaal wit, zij was zich doodgeschrokken!
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 26 - Quiz

Ik heb vertrouwen in deze toets...
0100

Slide 27 - Poll

Hoe moet ik me voorbereiden?
Leer de theoretische groene kaders uit je boek
Leer de woordenlijsten
Oefen met het maken van de opdrachten online

Slide 28 - Slide

SUCCES! JULLIE KUNNEN HET! 
SUCCES! JULLIE KUNNEN HET! 

Slide 29 - Slide