H6 + H7

1 / 30
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Het rijk bestaat uit ... (3 organen)

Slide 16 - Open question

De lagere overheden bestaan uit ... (3 organen)

Slide 17 - Open question

Gerard heeft een bruto-inkomen van €50.000. Hij heeft een aftrekpost van €10.000. Over de eerste €20.000 betaalt hij 20% belasting, daarboven 30%. Hij heeft een arbeidskorting van €1.000 en een algemene heffingskorting van €1.500. Wat is zijn belastingdruk?

Slide 18 - Open question

De pensioenen zijn geregeld op basis van ...
A
het omslagstelsel
B
het kapitaaldekkingsstelsel

Slide 19 - Quiz

De AOW is geregeld op basis van ...
A
het omslagstelsel
B
het kapitaaldekkingsstelsel

Slide 20 - Quiz

Wat is de staatsschuld?

Slide 21 - Open question

Hoe bekijk je of een land een open of gesloten economie heeft?

Slide 22 - Open question

Het nominale inkomen van Sandra steeg in vijf jaar met 15%. De prijzen in de winkels stegen in dezelfde periode met 10%. Bereken hoeveel procent zijn koopkracht (reële inkomen) is gedaald of gestegen.
A
-4,3%
B
4,5%
C
95,7%
D
104,5%

Slide 23 - Quiz

Leerdoelen: Als de nominale rente lager is dan de inflatie, is er sprake van een negatieve reële rente
A
Waar
B
Onwaar

Slide 24 - Quiz

Natuur
Arbeid
Kapitaal
Ondernemerschap
Menselijk kapitaal

Slide 25 - Drag question

A: Als de rente hoger is dan de inflatie.
B: Als de inflatie hoger is dan in het vorige jaar.
C: Als de rente lager is dan de inflatie.
D: Als de rente daalt.
Wanneer daalt de koopkracht van het geld op een spaarrekening?

Slide 26 - Drag question

Waarom is langdurige deflatie slecht voor de economie?

Slide 27 - Open question

Benoem een product of dienst waarvan jij wil dat de overheid daar subsidie voor geeft. Leg uit waarom je dat vindt.

Slide 28 - Open question

Hanna haar inkomen steeg in 2015 met 3%. De prijzen in de winkels daalden in dezelfde periode met 5%. Bereken met hoeveel procent haar koopkracht stijgt of daalt.
A
-5,7%
B
-1,9%
C
4,6%
D
8,4%

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Slide