Quiz woordsoorten

Wat weet je van woordsoorten?


Benoem het woord dat in HOOFDLETTERS staat!
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2,3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Wat weet je van woordsoorten?


Benoem het woord dat in HOOFDLETTERS staat!

Slide 1 - Slide

Sleep de woorden naar het juiste vakje: zelfstandig naamwoord of overige woordsoorten. 
Zelfstandig naamwoord
Overige woordsoorten
Tennisster
Kiki Bertens
werd
tijdens
de
wedstrijd
door
een
wesp
in
haar
bil
gestoken

Slide 2 - Drag question

De pen zit IN de etui.
A
Bijwoord
B
Werkwoord
C
Voorzetsel
D
Zelfstandig naamwoord

Slide 3 - Quiz

Het GROENE bankje staat op het gras.
A
Voorzetsel
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 4 - Quiz

VANAVOND ga ik naar de film.
A
Bijwoord
B
Voorzetsel
C
Voegwoord
D
Zelfstandig naamwoord

Slide 5 - Quiz

Het groene bankje staat OP het gras.
A
Voorzetsel
B
Lidwoord
C
Voegwoord
D
Bijwoord

Slide 6 - Quiz

HET gele vogeltje vloog door de lucht.
A
Onbepaald voornaamwoord
B
Lidwoord
C
Aanwijzend voornaamwoord
D
Vragend voornaamwoord

Slide 7 - Quiz

Hij tekent een BIJZONDER mooie auto.
A
Bijwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Onbepaald hoofdtelwoord
D
Zelfstandig naamwoord

Slide 8 - Quiz

HET regent al de hele dag.
A
Vragend voornaamwoord
B
Aanwijzend voornaamwoord
C
Persoonlijk voornaamwoord
D
Lidwoord

Slide 9 - Quiz

Het meisje DAT hij leuk vindt
A
Bezittelijk voornaamwoord
B
Aanwijzend voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord
D
Persoonlijk voornaamwoord

Slide 10 - Quiz

Sleep de woorden naar het juiste vakje: zelfstandig naamwoord of overige woordsoorten. 
Zelfstandig naamwoord
Overige woordsoorten
20
maart
is
het
astronomisch
begin
van
de
lente

Slide 11 - Drag question

Dat lieve meisje heeft ZICH enorm vergist in haar huiswerk.
A
Betrekkelijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord
C
Aanwijzend voornaamwoord
D
Wederkerend voornaamwoord

Slide 12 - Quiz

WAAROM ga jij met haar naar de film?

A
Bijwoord
B
Vragend voornaamwoord
C
Voegwoord
D
Voorzetsel

Slide 13 - Quiz

Waarom geef JE je mooie sportschoenen aan zo'n naar jongetje?
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Persoonlijk voornaamwoord
C
Bezittelijk voornaamwoord
D
Vragend voornaamwoord

Slide 14 - Quiz

Waarom geef je JE mooie sportschoenen aan zo'n naar jongetje?
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Persoonlijk voornaamwoord
C
Bezittelijk voornaamwoord
D
Vragend voornaamwoord

Slide 15 - Quiz

Waarom geef je je mooie sportschoenen aan ZO'N naar jongetje?
A
Bijvoeglijk naamwoord
B
Aanwijzend voornaamwoord
C
Bezittelijk voornaamwoord
D
Vragend voornaamwoord

Slide 16 - Quiz

Vioolspelen BLEEK voor mijn hyperactieve broertje een prima uitlaatklep.
A
Zelfstandig naamwoord
B
Hulpwerkwoord
C
Zelfstandig werkwoord
D
Koppelwerkwoord

Slide 17 - Quiz

Vioolspelen bleek voor MIJN hyperactieve broertje een prima uitlaatklep.
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Persoonlijk voornaamwoord
C
Bezittelijk voornaamwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 18 - Quiz

Vioolspelen bleek voor mijn hyperactieve broertje een PRIMA uitlaatklep.
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Voorzetsel
D
Bijwoord

Slide 19 - Quiz

WIE van die jongens zal straks jullie klassenvertegenwoordiger worden?
A
Bezittelijk voornaamwoord
B
Wederkerend voornaamwoord
C
Persoonlijk voornaamwoord
D
Vragend voornaamwoord

Slide 20 - Quiz

Kun jij die tweeling uit ELKAAR houden?
A
Betrekkelijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord
C
Wederkerend voornaamwoord
D
Wederkerig voornaamwoord

Slide 21 - Quiz

ww
LW
ZNW
BNW
VZ
PERS. VNW.
BEZ. VNW.
waren
schrijven
de
een
telefoon
Nederland
grote
rode
op
tijdens
jij
zij
hun
mijn

Slide 22 - Drag question

Ik heb de foto VERGROOT.
A
Koppelwerkwoord
B
Zelfstandig werkwoord
C
Hulpwerkwoord
D
Bijwoord

Slide 23 - Quiz

Een VERGROOT plaatje zie je beter.
A
Hulpwerkwoord
B
Zelfstandig werkwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Bijwoord

Slide 24 - Quiz

HOE heet jij?
A
Vragend voornaamwoord
B
Voegwoord
C
Aanwijzend voornaamwoord
D
Geen van allen

Slide 25 - Quiz

Zij wil HAAR haar in een vlecht doen.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 26 - Quiz

Bepaald hoofdtelwoord
Onbepaald hoofdtelwoord
Bepaald rangtelwoord
Onbepaald rangtelwoord
Veel
Enkele
Zoveelste
Middelste
Beide
Tachtig
Tweede
Honderdste

Slide 27 - Drag question

Vond je deze quiz MOEILIJK?
A
Bijvoeglijk naamwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Werkwoord
D
Bijwoord

Slide 28 - Quiz