Klas 2B gymn Montag, den 16. Mai 2022

Montag, den 16. Mai 2022  
  • Willkommen
  • Nachsehen Hausaufgaben
  • Ziele dieser Unterrichtsstunde
  • Hören
  • Grammatik: Starke Verben met e oder a im Stammverb
  • LessonUp oefenen: telwoorden en rangtelwoorden
  • Wörterliste Kapitel 6
  • Hausaufgaben 
  • Zum Schluss
1 / 26
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Montag, den 16. Mai 2022  
  • Willkommen
  • Nachsehen Hausaufgaben
  • Ziele dieser Unterrichtsstunde
  • Hören
  • Grammatik: Starke Verben met e oder a im Stammverb
  • LessonUp oefenen: telwoorden en rangtelwoorden
  • Wörterliste Kapitel 6
  • Hausaufgaben 
  • Zum Schluss

Slide 1 - Slide

GP Duits 2 juni a.s.
Kapitel 1:
De werkwoorden haben sein en werden in de tegenwoordige tijd Seite 18

Kapitel 5:
Lernen: Wörterliste A+B Seite 76-77
Lernen: Grammatik A+B +C Seiten 75-76 + aantekeningen (in stam e / a + aantekeningen der-Gruppe)

Kapitel 6:
De werkwoorden haben sein en werden in de verleden tijd Seite 90
Telwoorden en rangtelwoorden vanaf 100 Seite 90


Slide 2 - Slide

Nachsehen Hausaufgaben
Aufgabe 8.2              Seiten 106-107
Aufgabe 9.1 + 10.1    Seiten 108-109
Aufgabe 11.3             Seite 113


Slide 3 - Slide

Ziele dieser Unterrichtsstunde:
  • Je kunt tijdens het luisteren vragen beantwoorden.
  • Je weet hoe sterke werkwoorden met e of a in de stam worden vervoegd.
  • Je kunt oefenen voor de GP m.b.v. LessonUp

Slide 4 - Slide

Hören:
Aufgaben Hören/Sehen: 5.1, 6.1 en 6.2 Seiten 102-104
Aufgabe 10.2  Seiten 109-110
Aufgabe 13.4  Seiten 116-117

Slide 5 - Slide

Vervoegen sterke werkwoorden o.t.t.:
TB Seite 75 sterke werkwoorden met e in stam

Bij sterke werkwoorden met een e in de stam verandert de stam bij de volgende persoonlijke vnw:
  • du/er/sie/es/man -> i   of   ie  
  • è uitspraak -> i
  • ee uitspraak -> ie

Slide 6 - Slide

Aandachtspunten:
Sterke werkwoorden met e in stam:
  1. gehen, stehen en bewegen -> geen i/ie wissel
  2. geben -> geen ie => i
  3. nehmen -> bij du/er/sie/es/man: h wordt m 
  4. nehmen -> geen ie => dus du nimmst/ er/sie/es/man nimmt
  5. treten -> geen ie => i
  6. treten -> bij du er/sie/es/man: uitgang anders dan bij werkwoorden met stam op d of t   
       du trittst    dus niet => tritest
       er/sie/es/man tritt   dus niet => tritet

Slide 7 - Slide

Sterke werkwoorden met a in stam
Bij sterke werkwoorden met een a in de stam verandert de stam bij de volgende persoonlijke vnw:    -> du/er/sie/es/man -> ä

Aandachtspunten:
  • bij laufen en stoßen geldt dezelfde regels als hierboven
  • bij du er/sie/es/man: uitgang anders dan bij werkwoorden met stam op
       d of t   
       du hältst                   er/sie/es/man hält

Slide 8 - Slide

LessonUp oefenen
  • telwoorden en rangtelwoorden t/m 4 miljoen
  • haben sein werden o.t.t en o.v.t.   
  • sterke werkwoorden met e of a in stam
  • woorden uit de der-Gruppe

Slide 9 - Slide

Wörterliste   TB Seite 92
WB rechter rijtje

Slide 10 - Slide

Hausaufgaben: 
Lernen Wörterliste A helemaal en B linker rijtje K6
Lernen: haben sein werden tegenwoordige en verledentijd Seite 90 +  Seite 18
Lernen: telwoorden en rangtelwoorden vanaf 100  Seite 90

Machen: Kapitel 6
Aufgaben  W5 Seiten 147-148
Aufgaben  W6  Seiten 148-149

Slide 11 - Slide

Aussprache     Seite 114
Aufgabe 12.2

g    chs

Slide 12 - Slide

Plauderecke A   Seite 114
+ TB Seite 84

Slide 13 - Slide

Telwoorden en rangtelwoorden vanaf 100
Opmerkingen:
  • getallen onder één miljoen schrijf je aan elkaar
  • miljoen en miljard zijn in het Duits (vrouwelijke) zelfstandige naamwoorden
  • rangtelwoorden met miljoen en miljard geen hoofdletter!!

Rangtelwoord: vanaf getal 20  => -ste achter telwoord

Slide 14 - Slide

Nog niet gemaakt:
Aufgabe 6.3 Seite 105
Aufgabe 4.3 Seiten 101-102

Slide 15 - Slide

Der- und ein-Gruppe:
Waaruit bestaan deze groepen?
Wat kun je vertellen over deze groepen?

Slide 16 - Slide

Grammatik
Zinsontleding en de der- en ein-Gruppe:
Naamvallen: Nominativ, Genitiv, Dativ en Akkusativ
  • onderwerp van de zin
  • -> later bespreken bezitsrelatie: van wie/wiens
  • meewerkend voorwerp
  • lijdend voorwerp

Slide 17 - Slide

Stappenplan grammatik:
  1. Vertaal de zinnen in het Nederlands om zo onderwerp, meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp te vinden.
  2. Wat is het lidwoord van het zelfstandig naamwoord?
  3. Heb ik te maken met de der- of met de ein-Gruppe?

Slide 18 - Slide

Grammatik: 2e naamval
Zinsontleding der- en ein-Gruppe: 2e naamval (Genitiv)

Bezitsrelatie: van wie/wiens

Slide 19 - Slide

Bezitsrelatie: Genitiv 2e naamval

Bepaald lidwoord:
Das Buch des Mannes.       (Het boek van de man.) 
Die Jacke der Frau.               (De jas van de vrouw.) 
Der Vater des Kindes.          (De vader van het kind.) 

Onbepaald lidwoord:
Das Buch eines Mannes.     (Het boek van een man.)
Die Jacke einer Frau.             (De jas van een vrouw.)
Der Vater eines Kindes.        (De vader van een kind.)

Slide 20 - Slide

2e naamval:
Bij der en das-woorden:
-s achter zelfstandignaamwoord => meerdere lettergrepen
-es achter zelfstandignaamwoord => een lettergreep

Slide 21 - Slide

Machen Aufgabe 6.3  Seite 105
  • Zelfstandig maken.
  • Klaar: bestuderen grammatica TB Seiten 89-90 punt 1
  • Bespreken Aufgabe 6.3
timer
1:00

Slide 22 - Slide

Grammatik: der-groep
der-groep bestaat uit: 
  • der die das die (bepaalde lidwoorden)
  • dies-            - deze/dit
  • jed-              - ieder/elk
  • manch-      - menig-/sommige
  • all-                - alle
  • solch-         - zulk/zo’n
  • welch-        - welk

Slide 23 - Slide

Grammatik: der-groep
dies- , jed-, manch-, all-, solch- en welch-
-> willen lijken op de lidwoorden: der die das die

1e stap: Wat is het lidwoord?

Zie schema

Slide 24 - Slide

  1. Ik zit op de havo.
  2. Ik krijg bijles in wiskunde.
  3. Ik heb nog nooit gespijbeld.
  4. Natuurkunde vind ik moeilijk.
  5. Hoe gaat het bij jou op school?
  6. Mijn lievelingsvak is Engels.
Geef antwoord in het Duits:
  1. Wanneer pak jij je schoolspullen in?
  2. Hoe lang duurt een lesuur?
  3. In welke klas zit je?
  4. Welk vak heb jij woensdag het eerste uur?
  5. Wat doe jij 's avonds altijd?
  6. Hoe laat ga jij naar school?

Slide 25 - Slide

Maak een zin in het Duits:
Voorbeeld: uitleggen - oefening
Der Lehrer erklärt eine Aufgabe/eine Übung.

  1. spieken - zitten blijven
  2. de zinnen - onduidelijk
  3. vergeten - gum
  4. een voldoende - Frans
timer
1:00

Slide 26 - Slide