Bloed en de bloedsomloop herhaling les 1 t/m 3

Thema 3 bloed
Herhaling les 1 t/m 3
1 / 35
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Thema 3 bloed
Herhaling les 1 t/m 3

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Je kunt de bestanddelen van bloed noemen met hun kenmerken en functies.




Een volwassen mens heeft vijf tot zes liter bloed in zijn lichaam. Bloed vervoert zuurstof en koolstofdioxide door je lichaam, en nog vele andere stoffen.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Rode bloedcellen

  • Geen celkern
  • Hemoglobine
  • Vervoeren zuurstof

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Leerdoelen
  • Je kunt drie typen bloedvaten noemen met hun kenmerken en functies.

  • Je kunt in het bloedvatenstelsel van de mens slagaders en aders benoemen.

  • Je kunt de kleine en grote bloedsomloop onderscheiden met hun functies.

Slide 7 - Slide

3 soorten bloedvaten
Slagaders:
Transport bloed van hart af.

Haarvaten
Bloed stroomt hiermee door organen.

Aders:
Transport bloed naar hart toe.

Slide 8 - Slide

Dubbele bloedsomloop

Kleine bloedsomloop =
Hart - longen - hart

Grote bloedsomloop =
Hart - hele lichaam - hart
longen 

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Leerdoelen
  • Je kunt de delen van het hart en de aansluitende bloedvaten noemen met hun kenmerken en functies.

  • Je kunt beschrijven hoe een hartslag verloopt.

Slide 11 - Slide

Het hart aan de buitenkant 

Slide 12 - Slide

Het hart aan de binnenkant

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Tot welke bloedsomloop hoort de aorta?
A
Grote bloedsomloop
B
Kleine bloedsomloop

Slide 15 - Quiz

Tot welke bloedsomloop hoort de longslagader?
A
Kleine bloedsomloop
B
Grote bloedsomloop

Slide 16 - Quiz

9. Welk bloedvat
heeft de dikste
wand?
A
Slagaders
B
Ader
C
Haarvat

Slide 17 - Quiz

Tot welke bloedsomloop hoort de onderste holle ader?
A
Kleine bloedsomloop
B
Grote bloedsomloop

Slide 18 - Quiz

Welke bloedsomloop wordt beschreven? Hart - Slagaders - Alle organen - Aders - Hart
A
Kleine bloedsomloop
B
Grote bloedsomloop

Slide 19 - Quiz

In bestanddeel P komt geen celkern voor.
A
juist
B
onjuist

Slide 20 - Quiz

Met welk orgaanstelsel werkt de bloedsomloop samen voor het verkrijgen van voedingsstoffen?
A
Spierstelsel
B
Ademhalingsstelsel
C
Verteringsstelsel
D
Zenuwstelsel

Slide 21 - Quiz

Welk bestanddeel van bloed voldoet aan de volgende kenmerken?
Geen celkern, bevat hemoglobine
A
Witte bloedcellen
B
Bloedplaatjes
C
Rode bloedcellen

Slide 22 - Quiz

met welk nummer wordt de holle ader aangegeven

Slide 23 - Open question

Welk bloedvat heeft gaatjes in de wand zodat uitwisseling van stoffen mogelijk is?
A
Slagader
B
Ader
C
Haarvat

Slide 24 - Quiz

Welk type bloedvat heeft een hele sterke en elastische wand en geen kleppen.
A
Slagader
B
Ader
C
Haarvat

Slide 25 - Quiz

In welk bloedvat is het zuurstofgehalte het hoogst?
A
Poortader
B
Nierslagader
C
Nierader
D
Onderste holle ader

Slide 26 - Quiz


Hoe heet onderdeel 6?
A
Rechter boezem
B
Linker boezem
C
Rechter kamer
D
Linker kamer

Slide 27 - Quiz

De functie van de (1) bloedsomloop, is (2) en voedingsstoffen afgeven aan de cellen.
A
1 = grote 2 = koolstofdioxide
B
1 = kleine 2 = zuurstof
C
1 = kleine 2 = koolstofdioxide
D
1 = grote 2= zuurstof

Slide 28 - Quiz

In welk onderdeel van de long wordt zuurstof opgenomen in het bloed?
A
Aorta
B
Luchtpijptakje
C
Bronchiën
D
Longblaasje

Slide 29 - Quiz

Tine zegt dat de kleine bloedsomloop bloed naar de hersenen vervoert.
André zegt dat als een bloedcel een keer de hele bloedsomloop doorloopt, het eenmaal door het hart komt
Wie heeft/hebben er gelijk?
A
Ze hebben beide gelijk
B
Ze hebben beide ongelijk
C
Alleen Tine heeft gelijk
D
Alleen André heeft gelijk

Slide 30 - Quiz


Hoe heet onderdeel 3?
A
Aorta
B
Longslagader
C
Longader
D
Linker kamer

Slide 31 - Quiz

Wanneer is de druk in de bloedvaten het laagst?
A
Samentrekken kamers
B
Samentrekken boezems
C
Hartpauze

Slide 32 - Quiz

Welke stellingen zijn juist?
1) Tina zegt dat de kleine bloedsomloop het bloed naar de longen pompt.
2) Arend zegt dat in de organen koolstofdioxide wordt afgegeven aan het bloed
A
Alleen stelling 1
B
Alleen stelling 2
C
Beide stellingen
D
Geen van beide stellingen

Slide 33 - Quiz


Bestanddeel R speelt een rol bij de bloedstolling
A
Juist
B
Onjuist

Slide 34 - Quiz


Hoe heet deel 1?
A
Aorta.
B
Holle ader.
C
Longader.
D
Longslagader.

Slide 35 - Quiz