Ga rustig zitten, pak je roman en start met lezen.
timer
10:00
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Welkom!
Ga rustig zitten, pak je roman en start met lezen.
timer
10:00
Slide 1 - Slide
Lesdoelen
Aan het eind van deze les..
... weet je op welke manieren woorden korter kunnen worden geschreven.
Slide 2 - Slide
Afkorting
Een weergave van een woord(groep) met een beperkt aantal letters; een afkorting spreek je uit als het oorspronkelijke woord.
Een afkorting schrijf je met een of meer punten. Je gebruikt een hoofdletter als die ook in het oorspronkelijke woord voorkomt:
e.d. (en dergelijke)
t.z.t. (te zijner tijd)
Z.K.H. (Zijne Koninklijke Hoogheid)
etc. (et cetera)
Slide 3 - Slide
Letterwoord
Bestaat uit de eerste letters van een naam of woordgroep. Je spreekt het uit als een woord.
Je schrijft een letterwoord zonder punten en je gebruikt een hoofdletter als die ook in het afgekorte woord voorkomt:
mavo
vip
pin
Slide 4 - Slide
Initiaalwoord
Een initiaalwoord schrijf je zonder punten.
Wordt gevormd volgens dezelfde regels als een letterwoord, maar in tegenstelling tot een letterwoord spreek je het uit als losse letters:
NS
KLM
btw
pc
wc
Slide 5 - Slide
Verkorting
Een verkorting is opgebouwd uit een of meer (delen van) lettergrepen. Je spreekt een verkorting uit als een woord:
info (informatie)
horeca (hotel, restaurant, café)
Benelux (België, Nederland, Luxemburg).
Slide 6 - Slide
Symbool
Een symbool is een notatie van een wetenschappelijk begrip, een eenheid of een valuta. Je spreekt een symbool uit als het woord waar het voor staat.
De schrijfwijze is nationaal of internationaal afgesproken.
Dit geldt ook voor het gebruik van hoofdletters of kleine letters. Een symbool schrijf je zonder punt:
- β (bèta) - £ (Britse pond)
- km (kilometer)
Slide 7 - Slide
even oefenen
Slide 8 - Slide
Wat is KLM?
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting
Slide 9 - Quiz
Wat is z.g.a.n.?
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting
Slide 10 - Quiz
Wat is prof?
A
afkorting
B
letterwoord
C
initiaalwoord
D
verkorting
Slide 11 - Quiz
Wat is btw?
A
een afkorting
B
een verkorting
C
een letterwoord
D
een initiaalwoord
Slide 12 - Quiz
Zelf aan de slag
Maak Cursus 7 (Spelling), par. 5, opdr. 1 t/m 5.
Ben je klaar?
1. Huiswerk ander vak afmaken.
2. Verder lezen in je boek.
3. Vakantieplannen maken :-)
Slide 13 - Slide
voor hele getallen van één tot en met twintig: zeven, negentien;
voor de tientallen tot honderd: twintig, dertigste
voor de honderdtallen tot duizend: tweehonderd, achthonderdste;
voor de duizendtallen tot twaalfduizend: zesduizend, negenduizendste;
vóór de getallen miljoen, miljard, biljoen enzovoort: vier miljoen (met spatie), drie miljardste (los!).
Getallen in letters
Slide 14 - Slide
voor getallen boven de twintig, behalve de tientallen en honderdtallen: 86 miljoen, de 21e (of 21ste) aflevering, 55 genodigden;
voor maten, gewichten, bedragen, telefoonnummers, data, adressen, percentages, rekeningnummers, exacte tijdstippen: 70 meter, 33 °C, 6 kilo, € 9,25, 18 februari 1963, Dalemstraat 42, 8 procent, om 15.00 uur (drie uur geeft een tijdsduur aan: De sollicitanten krijgen drie uur de tijd voor de slotopdracht).
Getallen in cijfers
Slide 15 - Slide
Je schrijft breuken met een spatie (twee derde: ⅔, vijf zeven achtste: 5⅞, behalve in een samenstelling: vierkwartsmaat, tweederdemeerderheid.
Cijfers hebben de voorkeur als er anders een rare mix van cijfers én letters zou ontstaan bij getallen die hetzelfde geval betreffen:
– Van de 28 deelnemers gingen er 3 naar de finale.
Voor grote ronde getallen in een tekst combineer je cijfers en letters: 58 duizend inwoners, 240 miljard euro, 11 duizend kilometer.
Let op!
Slide 16 - Slide
Wat is de juiste spelling van getallen in de zin.
Hij is al ______ jaar getrouwd!
A
20
B
twintig
Slide 17 - Quiz
Wat is de juiste spelling van getallen in de zin.
Ik kreeg een bon van ______ euro.
A
10
B
tien
Slide 18 - Quiz
Wat is de juiste spelling?
A
Nu zijn ze maar 1 euro 50.
B
Nu zijn ze maar een euro vijftig.
Slide 19 - Quiz
Wat is de juiste spelling?
A
Gelukkig lagen er nog wel meer dan 50 zakken!
B
Gelukkig lagen er nog wel meer dan vijftig zakken!
Slide 20 - Quiz
Wat is de juiste spelling?
A
Bij 2 winkels zijn de chocopinda’s in de aanbieding.
B
Bij twee winkels zijn de chocopinda’s in de aanbieding.