Hen, hun, zij en vaste voorzetsels

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

Idioom

Hen/hun

Vaste voorzetsels

Idioomwoorden

Regels: hen en hun

1e Je schrijft 'hun' als het een bezittelijk voornaamwoorden is: 

Dat is hun huis. Hun hond is een rotbeest. 

2e Je schrijft 'hen' na een voorzetsel: 

Wil je dat aan hen geven? Deze brief is voor hen. 

3e Je schrijft 'hen' als het een lijdend voorwerp is:

Mijn broertje heeft hen uitgenodigd voor een feest. Hij schopte hen. 

4e Je schrijft 'hun' als het een meewerkend voorwerp is zonder 'aan' of 'voor' ervoor:

 Wil je hun dat koekje geven? 

Wij nodigen ... uit voor een verjaardag.

1. hen
2. hun
3. zij

Wij hebben ... een mailtje gestuurd.

1. hen
2. hun
3. zij

Ik heb van ... gehoord dat ... terugreis voorspoedig was.

1. hen, hun
2. hun, hen
3. hen, zij
4. zij, hun

Vertrouwen ... een goede afloop

1. op
2. van
3. in
4. naar

aansprakelijk zijn ...

1. van
2. voor
3. in
4. naar

Iemand ... de duim houden.

1. in
2. achter
3. onder
4. van

chronisch

1. betrouwbaar
2. vervelend
3. precies
4. langdurig

bonafide

1. betrouwbaar
2. vriendelijk
3. nauwkeurig
4. illegaal

Welk woord is correct?

1. Sinasappel
2. sinaasappel
3. sinaassappel
4. sinassapel

Welke zin is juist?

1. De gemeenteraad heeft haar vergadering afgesloten.
2. De gemeenteraad heeft zijn vergadering afgesloten.

Het laatste probleem ... besproken werd, was mijn absentie.

1. dat
2. wat
3. die
4. dit

De brief ... zij geschreven had, kwam niet aan.

1. deze
2. dat
3. wat
4. die