Bezit. + Aanw. voornaamw.

Bezittelijke + Aanwijzende voornaamwoorden

Deze twee onderwerpen zijn ook deel van de herhalingstoets.
Ff uitleg en oefeningen
1 / 33
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Bezittelijke + Aanwijzende voornaamwoorden

Deze twee onderwerpen zijn ook deel van de herhalingstoets.
Ff uitleg en oefeningen

Slide 1 - Slide

Eerst de bezittelijke voornaamwoorden 

Slide 2 - Slide

Siiuuuu
Mon maillot (voetbal jersey)

Ma beauté (schoonheid)

Mes ligues Ligues de Champions

Slide 3 - Slide

Wat geven de bezit. voornaamwoorden aan?
A
Van wie wat is
B
Wie iemand is
C
ze verwijsen letterlijk naar iets /iemand

Slide 4 - Quiz

Afhangelijk van wie je het over hebt, moet je uit deze vormen kiezen: 
Mon, ma, mes - Mijn 
Ton, Ta, Tes - jouw
Son, Sa, Ses - zijn/haar

Notre/ Nos - onze
Votre/ Vos - jullie
Leur/ Leurs - hun


Slide 5 - Slide

Bij de voornaamwoorden in enkelvoud moet je altijd naar het woord daarna kijken:

Is het mannelijk enkelvoud?
Is het vrouwelijk enkelvoud?
Is het meervoud?  

Slide 6 - Slide

Soms is het heel duidelijk:
Ma femme (mijn vrouw), natuurlijk vrouwelijk
Mon homme (mijn man) natuurlijk mannelijk



Mes parents (mijn ouders), natuurlijk meervoud

Slide 7 - Slide

Maar vaak moet je voor elk woord weten of het mannelijk of vrouwelijk is. Dit kan je alleen weten als je het direct meeleerd als je voca leert
Als je dit nooit gedaan hebt en je hebt geen idee tijdens de toets, hier ff tipjes:

Als er een e aan het einde van het woord staat, kan je bijna zeker zijn dat het vrouwelijk is (niet altijd)
Als er een s aan het eind van het word staat is het mestaal meervout

Slide 8 - Slide

+
Mijn + tomaat

Is er een tomaat of merdere tomaatjes?
Is tomaat mannelijk of vrouwelijk in het Frans? 

Slide 9 - Slide

Ma tomate
Enkelvout
Vrouwelijk
(opletten: de man van wie de tommat is is wel mannelijk maar het maakt überhaupt niets uit, je kijkt naar het woord daarna!) 

Slide 10 - Slide

Bij de voornaamwoorden in meervout (dus notre, nos, votre, vos, leur, leurs) moet je alleen weten:


Is het woord daarna enkelvout of meervout??

Slide 11 - Slide

+
onze + bananen

Is er een of merdere bananen?

Slide 12 - Slide

Nos bananes
meervoud

Slide 13 - Slide

Papa a une voiture. C'est
_____ voiture.
A
son
B
sa
C
ses
D
leur

Slide 14 - Quiz

Les enfants ont fait ______ devoirs.
A
leurs
B
ma
C
mon
D
leur

Slide 15 - Quiz

Est-ce que c'est votre chien Paul ?
-Oui, c'est _______ chien.
A
votre
B
vos
C
notre
D
nos

Slide 16 - Quiz

Nous avons tous des stylos rouges.
-Ce sont _____ stylos.
A
notre
B
votre
C
leur
D
nos

Slide 17 - Quiz

Vous avez deux dictionnaires.
-Ce sont _________ dictionnaires.
A
mon
B
ta
C
vos
D
votre

Slide 18 - Quiz

J'ai deux frères. Ce sont ____ frères.
A
ton
B
ta
C
son
D
mes

Slide 19 - Quiz

Elle a un chapeau noir.
- C'est _____ chapeau.
A
leurs
B
notre
C
vos
D
son

Slide 20 - Quiz

Nu de aanwijzende voornaamwoorden

Slide 21 - Slide

Cette femme est coulpable!!
Deze vrouw is schuldig!!

Slide 22 - Slide

Wat geven de aanw. voornaamwoorden aan?
A
Het woord zegt het al; het aanwijzend voornaamwoord wijst (bijna) letterlijk iets of iemand aan.
B
van wie iets of iemand is
C
wie ieamand is

Slide 23 - Quiz

Het aanwijzend voornaamwoord
In het Nederlands zijn de aanwijzende voornaamwoorden: die, dit, dat en deze. In het Frans zijn ze: ce, cet, cette et ces.
Welk aanwijzend voornaamwoord moet je gebruiken?
Dat ligt aan het zelfstandig naamwoord die je gaat "aanwijzen".


Enkelvoud 
Meervoud
Mannelijk
ce
ces
Mannelijk met h of klinker
cet
ces
Vrouwelijk
cette
ces

Slide 24 - Slide

Voorbeelden
Mannelijk enkelvoud
ce       --->    ce message 
Vrouwelijk enkelvoud
cette  --->    cette brochure
Mannelijk klinker / h
cet      --->   cet arbre,  cet hôtel
Meervoud
ces      --->    ces entreprises

Slide 25 - Slide

_______ arbres.
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 26 - Quiz

_______ homme
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 27 - Quiz

_______ filles
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 28 - Quiz

_______ fromage
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 29 - Quiz

_______ élèves
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 30 - Quiz

_______ exercise
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 31 - Quiz

_______ pays
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 32 - Quiz

_______ ballon
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 33 - Quiz