K2 haben, sein, werkwoorden tegenwoordige tijd

K2 haben, sein
1 / 27
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

K2 haben, sein

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Aan het eind van de les kun je de werkwoorden haben en sein vervoegen. 
Lidwoorden kunnen invullen


Slide 2 - Slide

.... Onkel
A
der
B
die
C
das

Slide 3 - Quiz

..... Mädchen
A
der
B
die
C
das

Slide 4 - Quiz

..... Eltern
A
der
B
die
C
das

Slide 5 - Quiz

.... Kind
A
der
B
die
C
das

Slide 6 - Quiz

..... Name
A
der
B
die
C
das

Slide 7 - Quiz

.....
A
der
B
die
C
das

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Slide

Aufgabe 1
Verbind de personen met de juiste werkwoordsvormen.

Slide 10 - Slide

Wie alt (bent u)?
(Hij is) 13 Jahre alt.
Wo (ben jij) geboren?
(Ik ben) in Berlin geboren.
(Het is) eine schöne Stadt.
sind Sie
er ist
bist du
ich bin
es ist

Slide 11 - Drag question

Aufgabe 2
Vul de juiste vorm van "haben" in.

Slide 12 - Slide

wir ...
A
habt
B
habe
C
haben

Slide 13 - Quiz

ich ...
A
habe
B
hast
C
habt

Slide 14 - Quiz

du ...
A
hast
B
habt
C
habe

Slide 15 - Quiz

Sie (u) ...
A
hat
B
hast
C
haben

Slide 16 - Quiz

ihr ...
A
haben
B
habt
C
habe

Slide 17 - Quiz

sie (mv) ...
A
habt
B
haben
C
hat

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Aufgabe 3
Verbind de personen met de juiste werkwoordsvormen.

Slide 21 - Slide

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
stam + st
stam + e
stam + t
stam + en
stam + t
stam + en

Slide 22 - Drag question

lieben
... du deine Freundin?
A
liebe
B
lieben
C
liebt
D
liebst

Slide 23 - Quiz

heißen
Ihr ... Sandra und Felix.
A
heißen
B
heißt
C
heißst
D
heiße

Slide 24 - Quiz

LET OP
Als de stam van een werkwoord op een -s klank eindigt, krijg je bij de 
du-vorm geen -st, maar alleen een -t.
du heißt - du reist

Slide 25 - Slide

Evaluatie
Aan het eind van de les kun je de werkwoorden haben en sein vervoegen en je kent de uitgangen van regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd. 


Slide 26 - Slide


Hoe ver ben ik?
A
Ik snap alles.
B
Ik snap het een beetje.
C
Ik snap het niet.

Slide 27 - Quiz