This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Cito-toets v5
Slide 1 - Slide
Opdracht:
Zet in goeie volgorde
Welke stappen neem je om en tekst te gaan lezen?
Slide 2 - Slide
Stappenplan 1
Bekijk de vraag en noteer waar je specifieke informatie kunt vinden.
Bekijk plaatjes en titel!
Lees vervolgens JUIST de antwoordopties!!
Zoek naar interpunctie zoals dubbele punten en streepjes, deze kunnen essentiële delen van de tekst of een paragraaf aanwijzen.
Zijn er geen leestekens? Neem de tijd om zorgvuldig te lezen en zoek naar de informatie die in de vraag wordt gevraagd.
Streep antwoorden weg die niet kloppen en kies je antwoord!
Slide 3 - Slide
Stappenplan 2
Bekijk de vraag en noteer waar je specifieke informatie kunt vinden.
Lees vervolgens niet de antwoordopties.
Zoek naar interpunctie zoals dubbele punten en streepjes, deze kunnen essentiële delen van de tekst of een paragraaf aanwijzen.
Zijn er geen leestekens? Neem de tijd om zorgvuldig te lezen en zoek naar de informatie die in de vraag wordt gevraagd.
Formuleer daarna in het Nederlands je eigen antwoord en selecteer de meest geschikte optie uit de meerkeuzeantwoorden.
Slide 4 - Slide
stap 1
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Wegstrepen van foute antwoorden ⚠️
antwoorden lezen: welke antwoorden heb je❓
Antwoord zoeken alinea / zin / tekst ℹ️?
Vraag lezen📣!
Slide 5 - Drag question
stap 2
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Wegstrepen van foute antwoorden ⚠️
antwoorden lezen: welke antwoorden heb je❓
Antwoord zoeken alinea / zin / tekst ℹ️?
Vraag lezen📣!
Slide 6 - Drag question
Twee mogelijkheden!
Voordeel optie 1 ten op zicht van 2:
Je weet naar welke antwoord mogelijkheden je kunt zoeken!
Je hebt al een idee waar de tekst over gaat voordat je hem gaat lezen!
Slide 7 - Slide
Twee mogelijkheden!
Voordeel optie 2 ten op zicht van 1:
je voorkomt dat je al gaat bedenken welke vraag logisch zou zijn.
Het gaat niet om wat logisch is maar om wat de TEKST zegt!!
Slide 8 - Slide
🇩🇪Duits🇩🇪 Eindexamen
Woorden die je MOET weten!!
Slide 9 - Slide
Wat betekent:
Absatz
A
zin
B
alinea
C
regel
D
tekstdeel
Slide 10 - Quiz
Wat betekent:
Zeile
A
zin
B
alinea
C
regel
D
tekstdeel
Slide 11 - Quiz
Wat betekent:
Satz
A
zin
B
alinea
C
regel
D
tekstdeel
Slide 12 - Quiz
Wat betekent:
Sätze
A
zinnen
B
alinea
C
regel
D
tekstdeel
Slide 13 - Quiz
Vertaal:
Was bedeutet…. ?
A
wat betekent....?
B
wat zie je..?
C
wat hoor je...?
D
wat
Slide 14 - Quiz
Vertaal: Was wird im 2. Absatz beschrieben?
Slide 15 - Open question
Vertaal: Um welches Problem handelt es sich hier?
Slide 16 - Open question
Vertaal: Welches Wort passt im Sinne des Textes in die Lücke im 1. Absatz?
Slide 17 - Open question
Vertaal:
Was ist damit gemeint?
Slide 18 - Open question
Vertaal:
Welcher Nachteil/Vorteil?
Slide 19 - Open question
Vertaal: Um welche Frage geht es im 1. Absatz?
Slide 20 - Open question
Vertaal: Was fällt auf?
Slide 21 - Open question
Vertaal: Was ist der Kern dieser Zeilen?
Slide 22 - Open question
Vertaal:
Was bedeutet…. ?
A
wat betekent....?
B
wat zie je..?
C
wat hoor je...?
D
wat
Slide 23 - Quiz
Soort vragen
wel en niet vragen !! Oefenen!!
Slide 24 - Slide
het woordenboek🃏 🆘
Gebruik het woord
Slide 25 - Slide
Hoe gebruik je je woordenboek?
Voordeel
Begrijpen van onbegrijpelijke woorden!
Nadeel:
Het opzoeken kost veel tijd.
Betekenis van de woorden begrijp je soms niet.
Er bestaan meerdere betekenissen voor 1 woord.
Wat moet je dan doen? Het is weisser om.....een woordenboek te pakken als:
het om woord gaat uit een vraag of een antwoord.
je tijd over hebt.
je van een woord echt...echt...echt niks begrijpt en je zeker weet dat het belangrijk is omdat het een bijvoeglijk naamwoord, werkwoord of een zelfstandig naamwoord.
Slide 26 - Slide
signaalwoorden
Slide 27 - Slide
🧐het ene zorgt voor het ander / het ander zorgt voor het ene🤔
Slide 28 - Slide
zie boekje en quizlet
Slide 29 - Slide
Ich habe statt das Auto, doch ein Fahrrad gekauft. doch = ...
A
gevolg/conclusie
B
reden/verklaring
C
tegenstelling
D
uitbreiding/opsomming
Slide 30 - Quiz
Ich gehe ins Kino, denn ich finde das toll! denn = .......
A
reden/verklaring
B
tegenstelling
C
vergelijking
D
voorbeeld geven
Slide 31 - Quiz
Ich habe Englisch, und sogar Deutsch!!! sogar = .........
A
gevolg/conclusie
B
vergelijking
C
versterking
D
tegenstelling
Slide 32 - Quiz
In Utrecht ist viel zu tun, es gibt zum Beispiel viele verschiedene Museen. zum Beispiel = ....
A
voorbeeld geven
B
vergelijking
C
reden/verklaring
D
uitbreiding/opsomming
Slide 33 - Quiz
Es ist verboten zu rauchen im Krankenhaus, auch auf dem Schulhof darf nicht mehr geraucht werden. auch= ....
A
conclusie
B
hoeveelheid
C
voorbeeld
D
uitbreiding/opsomming
Slide 34 - Quiz
Es gibt Leute die viel verdienen, aber manche verdienen wenig aber =
A
dus
B
maar
C
meestal
D
toen
Slide 35 - Quiz
Bisher hat mein Bruder immer gearbeitet. Bisher =
A
eerst
B
vooral
C
voordat
D
tot nu toe
Slide 36 - Quiz
Während die Freunde Spass hatten, hatte der Jungen den Unfall. Während=
A
al
B
hoewel
C
tijdens
D
tegenwoordig
Slide 37 - Quiz
Ich habe ...... immer viel verdient. welk signaalwoord ontbreekt?
A
auch
B
also
C
obwohl
D
schon
Slide 38 - Quiz
Ich habe keine Schulden, .... kann ich ein Haus kaufen welk signaalwoord ontbreekt?