a het: persoonlijk, uw: bezittelijk, het: persoonlijk, haar: persoonlijk
b Hij: persoonlijk, ik: persoonlijk, het: persoonlijk, mijn: bezittelijk
c Zij: persoonlijk, zijn: bezittelijk
d Hij: persoonlijk, hun: persoonlijk, het (tweede): persoonlijk, hen: persoonlijk, het (derde):
persoonlijk, mijne: bezittelijk