Les 35.2: aanwijzend voornaamwoord en betrekkelijk voornaamwoord

Welkom!
Mooi dat je er bent!

Pak je leesboek en boek/schrift vast voor 
Ruim je telefoon op
Wacht nog even tot ik de les begin


1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom!
Mooi dat je er bent!

Pak je leesboek en boek/schrift vast voor 
Ruim je telefoon op
Wacht nog even tot ik de les begin


Slide 1 - Slide

Lesplanning 1F
- Vrij Lezen 
- Uitleg betrekkelijk- en aanwijzend voornaamwoord 
- Zelfstandig werken 
- Afsluiten 



timer
10:00

Slide 2 - Slide

Lesdoel 
Ik kan in een zin bepalen wat het aanwijzend voornaamwoord en het betrekkelijk voornaamwoord is. 

Slide 3 - Slide

Herhaling psv en bzv
Hoe zat het ook alweer? 

De jas is van mij
Het is mijn jas. 
Wij wachten op hun bestelling. 

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Zelfstandig werken 
Lees de theorie van les 35 door 
Maak opdracht 5, 6 en 8

Klaar? 
Kijk heel les 35 na 
Oefen in de drillster les 35 
timer
20:00

Slide 12 - Slide

Deze rode fiets vind ik mooier dan zo'n zwarte fiets.
Wat zijn/is de/het aanw. vnw.?
A
rode, zwarte
B
zo'n
C
deze
D
fiets

Slide 13 - Quiz

In welk rijtje staan alléén aanwijzend voornaamwoorden?
A
die, daar, zulke, onze
B
mijn, hij, jullie, mooie
C
die, dat, deze, zulke, zo'n

Slide 14 - Quiz

Noteer het betrekkelijk voornaamwoord (mia) en het antecedent.

Wat moet ik met kinderen die geen ranja lusten?

Slide 15 - Open question

Wat is goed:
De jongen waarmee / met wie ik naar school loop, is mijn neef.
A
waarmee
B
met wie

Slide 16 - Quiz

Les 35: opdracht 1
 a het: persoonlijk, uw: bezittelijk, het: persoonlijk, haar: persoonlijk
b Hij: persoonlijk, ik: persoonlijk, het: persoonlijk, mijn: bezittelijk
c Zij: persoonlijk, zijn: bezittelijk
d Hij: persoonlijk, hun: persoonlijk, het (tweede): persoonlijk, hen: persoonlijk, het (derde):
persoonlijk, mijne: bezittelijk

Slide 17 - Slide

Vervolg opdracht 1
e Ik: persoonlijk, je (eerste): persoonlijk, je (tweede): bezittelijk
(me: wederkerend, hoeft hier niet genoemd te worden)
f Jullie: bezittelijk, jullie: persoonlijk
g Het: persoonlijk, ze: persoonlijk, hij: persoonlijk, hun: bezittelijk
h hen: persoonlijk
i ze: persoonlijk, je: persoonlijk, je: persoonlijk, het: persoonlijk, mij: persoonlijk
j onze: bezittelijk

Slide 18 - Slide