spelling werkwoorden groep 8

:}spelling werkwoorden{: 
groep 8
van linn, dewi en thijmen
<:
1 / 14
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 8

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

:}spelling werkwoorden{: 
groep 8
van linn, dewi en thijmen
<:

Slide 1 - Slide

Spelling werkwoord
Hij .................... iedere dag 10 kilometer
A
loopdt
B
lopt
C
loopt
D
loopd

Slide 2 - Quiz

24. Wat is de juiste spelling van de werkwoorden in deze zin: "Maar zo ... ik dat niet ...!"
A
heb, bedoelt
B
hebt, bedoeld
C
heb, bedoeld
D
hebt, bedoelt

Slide 3 - Quiz

27. Kies de juiste spelling van het werkwoord.
Toen ik in de zomer …
A
kampeerdde
B
Kampeerden
C
kampeerde

Slide 4 - Quiz

Spelling werkwoorden
Welk woord staat in de verleden tijd?
A
Jan haalde pionnen op
B
Dit heeft te lang geduurd.
C
Ik heb hem nooit vertrouwd
D
Ik trek aan de bel

Slide 5 - Quiz

Wat is de goede spelling van het werkwoord 'bereiden' in deze zin?
De kok ............... de maaltijd.

A
bereit
B
bereid
C
bereidt

Slide 6 - Quiz

Kies de juiste spelling van het werkwoord (t.t).
Hij ..... dat niet leuk.
A
vind
B
vindt
C
vond
D
vont

Slide 7 - Quiz

Wat is de juiste spelling van het werkwoord in deze zin: "Gisteren ... hij zich te laat bij Marin."
A
meldt
B
meld
C
melde
D
meldde

Slide 8 - Quiz

Kies in elke zin de juiste spelling van het werkwoord.

... er iets in de struiken?
A
ritselte
B
ritselden
C
ritselde

Slide 9 - Quiz


Kies de juiste spelling van het werkwoord. Lees de zin, dan het werkwoord. 

Wat......daar nou weer?
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 10 - Quiz


Kies de juiste spelling van het werkwoord. Lees de zin, dan het werkwoord. 

Alle leerlingen......zich om voor het eindfeest.
A
kleeden
B
kleedden

Slide 11 - Quiz

Wat is de juiste spelling van de werkwoorden in deze zin: "Mijn familie .... nog niet .... op mijn voorstel.
A
hebt, gereageerd
B
heeft, gereageert
C
heeft, gereageerd
D
hebben, gereageerd

Slide 12 - Quiz


Kies de juiste spelling van het werkwoord. Lees de zin, dan het werkwoord. 

Wie......het eerste doelpunt?
A
scoorde
B
scoordde

Slide 13 - Quiz

Kies de juiste spelling van het werkwoord.
Toen ik in de zomer …
A
kampeerdde
B
Kampeerden
C
kampeerde

Slide 14 - Quiz